Verhandeling 127 - De jongelingsjaren

   
   Paragraaf Nummers: Aan | Uit
AfdrukkenAfdrukken

Het Urantia Boek

Verhandeling 127

De jongelingsjaren

127:0.1 (1395.1) BIJ de aanvang van zijn adolescentie was Jezus het hoofd en de enige kostwinner van een groot gezin geworden. Binnen enkele jaren na de dood van zijn vader was al hun bezit verdwenen. Naarmate de tijd voorbijging, werd hij zich steeds meer bewust van zijn voorbestaan; tegelijkertijd begon hij steeds duidelijker te beseffen dat hij in het vlees en op aarde was met het uitdrukkelijke doel om zijn Paradijs-Vader te openbaren aan de kinderen der mensen.

127:0.2 (1395.2) Geen enkele opgroeiende jongen die ooit op deze wereld of enige andere wereld heeft geleefd of zal leven, heeft zwaarwichtiger problemen behoeven op te lossen, of complexere moeilijkheden behoeven te ontwarren. Geen enkele jonge man op Urantia zal ooit gevraagd worden een strengere toets van moeilijke conflicten en lastige omstandigheden te ondergaan dan Jezus zelf moest doorstaan gedurende deze moeizame jaren van zijn vijftiende tot zijn twintigste.

127:0.3 (1395.3) Doordat de Zoon des Mensen aldus daadwerkelijk de ervaring heeft gesmaakt van deze jaren van adolescentie op een wereld belegerd door kwaad en verontrust door zonde, heeft hij een brede kennis verworven van de levenservaring van de opgroeiende jeugd in alle gebieden van Nebadon, en zo is hij voor altijd de begrijpende toevlucht geworden van de verdrietige en verbijsterde adolescenten van alle eeuwen, op alle werelden in het gehele plaatselijk universum.

127:0.4 (1395.4) Langzaam maar zeker, en door daadwerkelijke ervaring, is deze goddelijke Zoon bezig het recht te verdienen om soeverein van zijn universum te worden, de onbetwiste, allerhoogste regeerder van alle geschapen denkende wezens op alle werelden van het plaatselijk universum, de begrijpende toevlucht voor de wezens van alle leeftijden en van alle graden van persoonlijke begaafdheid en ervaring.

1. Het zestiende jaar (A.D. 10)

127:1.1 (1395.5) De geïncarneerde Zoon maakte de prille kleuterjaren door en had rustige kinderjaren. De test van het veeleisende overgangsstadium tussen de kinderjaren en de leeftijd van jonge man doorstond hij vervolgens goed — hij werd de adolescent Jezus.

127:1.2 (1395.6) Dit jaar werd hij lichamelijk volwassen. Hij was een mannelijke, knappe jongeman. Hij werd steeds rustiger en ernstiger, maar hij was vriendelijk en meelevend. Zijn blik was vriendelijk, maar vorsend. Zijn glimlach was altijd innemend en geruststellend. Zijn stem was muzikaal maar had een toon van gezag, zijn groet was hartelijk maar ongekunsteld. Altijd, zelfs in de allergewoonste contacten, leek er iets van zijn tweevoudige natuur, de menselijke en de goddelijke, zichtbaar te zijn. Hij vertoonde steeds deze combinatie van de trekken van een meevoelende vriend en van de gezaghebbende leraar. Deze trekken van zijn persoonlijkheid traden al vroeg aan de dag, zelfs al in deze jaren van zijn adolescentie.

127:1.3 (1395.7) Deze lichamelijk sterke, krachtig gebouwde jongeling bereikte ook de volwassenheid van zijn menselijke verstand, niet de volle omvang van het menselijk denken, maar wel de volle capaciteit tot zulk een verstandelijke ontwikkeling. Hij had een gezond, goed geproportioneerd lichaam, een scherp, analytisch verstand, een vriendelijke en meevoelende aard, een enigszins veranderlijk, maar extrovert temperament, en dit alles bundelde zich samen tot een sterke, opvallende en aantrekkelijke persoonlijkheid.

127:1.4 (1396.1) Gaandeweg werd het voor zijn moeder en zijn broers en zusjes steeds moeilijker hem te begrijpen; zij vielen over zijn woorden en gaven een verkeerde uitleg aan zijn doen en laten. Geen van allen waren zij in staat het leven van hun oudste broer te begrijpen, omdat hun moeder hun te verstaan had gegeven dat hij voorbestemd was de bevrijder van het Joodse volk te worden. Waar Maria hun dergelijke mededelingen als familiegeheimen had toevertrouwd, kunt ge u wellicht indenken hoe het hen verwarde wanneer Jezus al deze ideeën en bedoelingen openlijk ontkende.

127:1.5 (1396.2) Dit jaar ging Simon voor het eerst naar school, en zij zagen zich genoodzaakt opnieuw een huis te verkopen. Jakobus nam nu het onderwijs aan zijn drie zusjes op zich, waarvan er twee oud genoeg waren om serieus met het leren te beginnen. Zodra Ruth groot genoeg was, kreeg zij onderwijs van Mirjam en Marta. Gewoonlijk werd in Joodse gezinnen aan de opvoeding van meisjes maar weinig gedaan, maar Jezus stond erop (en zijn moeder was het daarmee eens) dat meisjes evengoed naar school moesten als jongens, en omdat de school van de synagoge hen niet wilde toelaten, zat er niets anders op dan hen thuis onderwijs te geven dat speciaal op hen was ingesteld.

127:1.6 (1396.3) Dit hele jaar werd Jezus geheel in beslag genomen door zijn timmermanswerk aan de werkbank. Gelukkig had hij werk in overvloed: wat hij maakte was van zo’n uitstekende kwaliteit dat hij altijd iets te doen had, hoe weinig werk er in die streek ook was. Soms had hij zoveel te doen, dat Jakobus hem kwam helpen.

127:1.7 (1396.4) Tegen het einde van het jaar was hij nagenoeg besloten om als hij zijn familie had grootgebracht en iedereen was getrouwd, zijn optreden in het openbaar te beginnen als leraar van waarheid en als openbaarder van de Vader in de hemel aan de wereld. Hij wist dat hij niet de verwachte Joodse Messias zou worden, en hij kwam tot de conclusie dat het vrijwel nutteloos zou zijn deze zaken met zijn moeder te bespreken; hij besloot haar maar haar eigen ideeën erop na te laten houden, want alles wat hij in het verleden had gezegd, had weinig of geen indruk op haar gemaakt, en hij herinnerde zich dat zijn vader er ook nooit in slaagde iets te zeggen waardoor zij van gedachten veranderde. Vanaf dit jaar sprak hij steeds minder met zijn moeder, of wie dan ook, over deze problemen. Zijn missie was van zulk een uitzonderlijke aard, dat geen levend wezen op aard hem kon raden hoe haar te volbrengen.

127:1.8 (1396.5) Hij was een echte ofschoon nog jeugdige vader voor het gezin: hij bracht ieder vrij uurtje met de kinderen door en zij hielden echt van hem. Het deed zijn moeder verdriet dat hij zo hard moest werken; zij betreurde het dat hij dag in dag uit aan de timmermanswerkbank moest zwoegen om de kost te verdienen voor het gezin, in plaats van in Jeruzalem te studeren bij de rabbi’s, zoals zij zo graag hadden gezien. Hoewel Maria vele dingen van haar zoon niet kon begrijpen, had ze hem zeer lief en was vol oprechte waardering voor de gewilligheid waarmee hij de verantwoordelijkheid voor het gezin droeg.

2. Het zeventiende jaar (A.D. 11)

127:2.1 (1396.6) Omstreeks deze tijd werd er speciaal in Jeruzalem en Judea aanzienlijk geageerd door lieden die ervoor pleitten in opstand te komen tegen het betalen van de schatting aan Rome. Er begon zich een sterke nationalistische partij te vormen die al spoedig de partij van de Zeloten werd genoemd. In tegenstelling tot de Farizeeën, waren de Zeloten niet bereid de komst van de Messias af te wachten. Zij stelden voor de situatie op de spits te drijven door middel van een opstand tegen het gezag.

127:2.2 (1396.7) Een groep organisatoren uit Jeruzalem kwam in Galilea aan en boekte goede vooruitgang totdat zij Nazaret bereikten. Toen zij Jezus kwamen bezoeken,luisterde hij aandachtig naar hen en stelde vele vragen, maar weigerde zich bij de partij aan te sluiten. Hij wilde niet al zijn redenen prijsgeven waarom hij niet wilde meedoen, en zijn weigering had tot gevolg dat velen van de jongemannen in Nazaret zoals hij, zich eveneens afzijdig hielden.

127:2.3 (1397.1) Maria deed haar best hem ertoe te bewegen zich aan te sluiten, maar zij kon Jezus niet van standpunt doen veranderen. Zij ging zelfs zo ver, dat zij hem te verstaan gaf dat zijn weigering zich op haar bevel bij de zaak der nationalisten aan te sluiten, ongehoorzaamheid inhield, een inbreuk op de gelofte die hij had afgelegd bij hun terugkomst uit Jeruzalem dat hij zijn ouders onderdanig zou zijn; in antwoord op deze bedekte toespeling legde hij alleen maar vriendelijk zijn hand op haar schouder, zag haar in de ogen, en zei: ‘Moeder, hoe kunt u dat zeggen?’ Maria trok dan ook haar woorden in.

127:2.4 (1397.2) Eén van de ooms van Jezus (Maria’s broer Simon) had zich reeds bij deze groep aangesloten en werd later officier bij de Galilese divisie. Verscheidene jaren lang was er dan ook sprake van enige verkilling tussen Jezus en zijn oom.

127:2.5 (1397.3) Maar er dreigden moeilijkheden te ontstaan in Nazaret. De houding van Jezus in deze aangelegenheden had tot gevolg dat er een splitsing ontstond tussen de Joodse jongemannen van de stad. Ongeveer de helft van hen had zich bij de nationalistische organisatie aangesloten en de andere helft begon een groep te vormen van tegenstanders, die gematigder waren in hun patriottisme en verwachtten dat Jezus hun leider zou worden. Zij waren verbaasd toen hij voor de hem geboden eer bedankte met het excuus dat zijn familie daarvoor een te zware verantwoordelijkheid op hem legde, hetgeen allen wel inzagen. Maar de situatie werd nog gecompliceerder toen kort daarop een rijke Jood, Isaak, een geldschieter aan niet-Joden, aanbood de familie van Jezus te ondersteunen indien deze zijn gereedschap aan kant wilde leggen en het leiderschap wilde aanvaarden van deze Nazareense patriotten.

127:2.6 (1397.4) Jezus, toen maar net zeventien jaar oud, zag zich geplaatst tegenover een van de delicaatste en moeilijkste situaties in zijn jonge leven. Het is voor geestelijke leiders altijd moeilijk zich te verbinden met patriottische aangelegenheden, speciaal wanneer deze gecompliceerd worden door buitenlandse overheersers die schatting opleggen, en in dit geval was het dubbel moeilijk, aangezien de Joodse religie in al deze agitatie tegen Rome betrokken was.

127:2.7 (1397.5) De positie van Jezus werd nog bemoeilijkt doordat zijn moeder en zijn oom, en zelfs zijn jongere broer Jakobus, er allen op aandrongen dat hij zich zou aansluiten bij de beweging der nationalisten. Alle meer vooraanstaande Joden in Nazaret hadden zich aangesloten, en de jonge mannen die zich nog niet bij de beweging hadden gevoegd, zouden dit doen zodra Jezus van gedachte veranderde. Hij had maar één wijze raadsman in heel Nazaret, zijn oude onderwijzer, de chazan, en deze gaf hem raad inzake zijn antwoord aan het comité van burgers van Nazaret toen zij kwamen vragen naar zijn reactie op het publieke beroep dat op hem was gedaan. In het gehele jonge leven van Jezus was dit de allereerste keer dat hij welbewust zijn toevlucht nam tot een publieke strategie. Tot dusver had hij zich altijd verlaten op een openhartige verklaring van de waarheid om een situatie op te helderen, maar nu kon hij niet de volle waarheid zeggen. Hij kon niet laten doorschemeren dat hij meer was dan een mens, hij kon zijn opvatting over de missie die hem wachtte bij het bereiken van een rijpere mannelijke leeftijd niet onthullen. Ondanks deze beperkingen, werd er een direct beroep gedaan op zijn religieuze en nationale loyaliteit. Zijn familie was overstuur, zijn jeugdige vrienden verdeeld, en het gehele Joodse deel van de stad in rep en roer. En dan te bedenken dat hij de oorzaak was van dit alles! Het had wel allerminst in zijn bedoeling gelegen om enigerlei moeilijkheid te veroorzaken, en nog veel minder een opschudding van deze aard.

127:2.8 (1397.6) Er moest iets gedaan worden. Hij moest zijn standpunt duidelijk maken, en dit deed hij dapper en diplomatiek tot tevredenheid van velen, maar niet van allen. Hij hield vast aan de termen van zijn eerste verweer, en bleef erbij dat zijn eerste verplichting zijn eigen familie gold, dat een moeder die weduwe was en acht broers en zusters nog wel iets anders nodig hadden dan de dingen die voor geld te koop zijn — de materiële levensbenodigdheden — dat zij recht hadden op de zorg en leiding van een vader, en dat hij zich niet met een zuiver geweten kon onttrekken aan de verplichtingen waarmee een wreed ongeval hem plotseling had belast. Hij betoonde zijn erkentelijkheid aan zijn moeder en oudste broer voor hun bereidheid hem te laten gaan, maar hij herhaalde dat zijn trouw aan zijn overleden vader hem niet toestond zijn familie te verlaten, hoeveel geld er ook zou worden opgebracht om hen materieel te ondersteunen, waarbij hij zijn nooit-te-vergeten uitspraak deed dat ‘geld niet kan liefhebben.’ In de loop van deze toespraak zinspeelde Jezus verschillende malen in versluierde bewoordingen op zijn ‘levensmissie,’ maar legde uit dat, ongeacht of deze al of niet zou stroken met het militaire idee, hij deze taak en al het andere in zijn leven had opgegeven om zijn verplichtingen jegens zijn familie getrouw na te kunnen komen. Iedereen in Nazaret wist heel wel dat hij een goede vader was voor zijn gezin en dit was een zaak die iedere weldenkende Jood zo na aan het hart lag, dat velen van zijn toehoorders innerlijk waardering voelden voor het verweer van Jezus. Sommigen van degenen die er anders over dachten, werden ontwapend door een toespraak die Jakobus bij deze gelegenheid hield, hoewel dit niet op het programma had gestaan. Diezelfde dag nog had de chazan met Jakobus diens toespraak gerepeteerd, maar dat was een geheim tussen hen beiden.

127:2.9 (1398.1) Jakobus verklaarde dat hij er zeker van was dat Jezus zou helpen zijn volk te bevrijden wanneer hij (Jakobus) maar oud genoeg zou zijn om de verantwoordelijkheid voor het gezin op zich te nemen, en dat indien zij er mee akkoord konden gaan om Jezus ‘bij ons te laten, om onze vader en onderwijzer te zijn, u in dat geval niet slechts één leider uit het gezin van Jozef zult krijgen, maar in korte tijd vijf loyale nationalisten, want zijn er niet vijf jongens bij ons die zullen opgroeien onder de leiding van onze broeder-vader en zullen aantreden om ons volk te dienen?’ En zo bracht de jongen deze gespannen en dreigende situatie tot een tamelijk gelukkig einde.

127:2.10 (1398.2) De crisis was voorlopig voorbij, maar dit voorval werd in Nazaret nooit vergeten. De agitatie duurde voort; Jezus stond niet meer bij iedereen in de gunst en dit verschil in gevoelen ten opzichte van hem zou nooit meer helemaal verdwijnen. Dit feit, dat nog gecompliceerd werd door andere en latere gebeurtenissen, was een van de voornaamste redenen waarom hij in latere jaren naar Kafarnaüm verhuisde. Van nu af aan bleef er in Nazaret verschil van gevoelen bestaan ten opzichte van de Zoon des Mensen.

127:2.11 (1398.3) Jakobus beëindigde dat jaar zijn schoolopleiding en begon nu hele dagen te werken in de timmermanswerkplaats thuis. Hij was handig geworden met gereedschappen en nam nu het werk van het maken van jukken en ploegen over, terwijl Jezus meer tijd begon te besteden aan het afwerken van huizen en aan fijn schrijnwerk.

127:2.12 (1398.4) Dit jaar maakte Jezus grote vooruitgang in het organiseren van zijn denken. Geleidelijk had hij zijn goddelijke en zijn menselijke natuur tot elkaar gebracht, en deze hele organisatie van zijn intellect bracht hij tot stand door de kracht van zijn eigen beslissingen, uitsluitend bijgestaan door zijn inwonende Mentor, een zelfde Mentor als in het bewustzijn van alle normale stervelingen woont op alle werelden waar een zelfschenking-Zoon is geweest. Tot dusver was er niets bovennatuurlijks voorgevallen in de levensloop van deze jongeman, behalve het bezoek van een boodschapper die hem was gezonden door zijn oudere broeder Immanuel en in Jeruzalem eens ’s nachts aan hem was verschenen.

3. Het achttiende jaar (A.D. 12)

127:3.1 (1398.5) In de loop van dit jaar werd al het familiebezit van de hand gedaan, behalve het huis en de tuin. De laatste bezitting in Kafarnaüm, reeds met hypotheek bezwaard, werd verkocht. (Er restte hun nu nog slechts een voorwaardelijk eigendomsrecht op een ander pand in Kafarnaüm.) De opbrengst werd gebruikt voor het betalen van belasting, voor de aanschaf van enig nieuw gereedschap voor Jakobus, en om een aanbetaling te doen op het bevoorradings- en reparatiebedrijf, dicht bij het karavaanterrein, dat eerst van de familie was geweest en dat Jezus nu voorstelde terug te kopen, aangezien Jakobus oud genoeg was om in de werkplaats thuis te werken en Maria te helpen met het werk in huis. Nu de financiële druk voorlopig minder was, besloot Jezus Jakobus mee te nemen naar het Paasfeest. Om alleen te zijn, gingen ze een dag eerder dan nodig was op weg naar Jeruzalem, reizend via Samaria. Ze gingen te voet, en Jezus vertelde Jakobus over de historische plaatsen die zij onderweg passeerden, zoals zijn vader hem had onderricht toen zij vijf jaar geleden dezelfde reis maakten.

127:3.2 (1399.1) Op hun tocht door Samaria zagen ze vele onbekende bezienswaardigheden. Tijdens deze reis bespraken zij veel van hun persoonlijke, familie- en nationale problemen. Jakobus was een heel religieus type jongen, en hoewel hij het niet helemaal eens was met zijn moeder ten aanzien van het weinige dat hij wist van de plannen voor het levenswerk van Jezus, zag hij wel uit naar de tijd dat hij in staat zou zijn de verantwoordelijkheid voor het gezin op zich te nemen zodat Jezus aan zijn missie kon beginnen. Hij was heel dankbaar dat Jezus hem meenam naar het Paasfeest, en zij bespraken de toekomst uitvoeriger dan ooit tevoren.

127:3.3 (1399.2) Jezus dacht veel na tijdens hun tocht door Samaria, in het bijzonder te Betel en toen zij uit de put van Jakob dronken. Hij en zijn broer bespraken de overleveringen over Abraham, Isaak, en Jakob. Jezus gaf zich veel moeite om Jakobus voor te bereiden op wat hij zou gaan meemaken in Jeruzalem, zodat hij minder geschokt zou zijn dan hijzelf bij zijn eerste bezoek aan de tempel. Maar Jakobus trok zich de aanblik van sommige van deze taferelen minder aan. Hij gaf enig commentaar op de oppervlakkige en nonchalante wijze waarop sommigen van de priesters hun taak verrichtten, maar over het geheel genomen genoot hij zeer van zijn verblijf in Jeruzalem.

127:3.4 (1399.3) Jezus nam Jakobus mee naar Betanië voor de Paasmaaltijd. Simon was ter ruste gelegd bij zijn vaderen, en Jezus werd nu het hoofd van de Pascha-familie in dit huis, want hij had het paaslam meegebracht uit de tempel.

127:3.5 (1399.4) Na de Paasmaaltijd ging Maria bij Jakobus zitten praten, terwijl Marta, Lazarus, en Jezus tot laat in de nacht met elkaar spraken. De volgende dag woonden zij de diensten in de tempel bij en werd Jakobus opgenomen in de gemeenschap van Israel. Toen zij die morgen stilhielden boven op de Olijfberg om de tempel te aanschouwen, slaakte Jakobus uitroepen van bewondering, terwijl Jezus zwijgend naar Jeruzalem blikte. Jakobus kon het gedrag van zijn broer niet begrijpen. Die avond gingen ze weer terug naar Betanië, en ze zouden de volgende dag naar huis vertrokken zijn, als Jakobus er niet zo op had aangedrongen nog een bezoek aan de tempel te brengen, omdat hij de leraren wilde horen. Hoewel dit waar was, hoopte hij heimelijk in zijn hart dat hij Jezus zou horen deelnemen aan de discussies, zoals hij zijn moeder had horen vertellen. Dus gingen ze naar de tempel en luisterden naar de discussies, maar Jezus stelde geen vragen. Het kwam dit ontwakend menselijk-goddelijk bewustzijn allemaal zo kinderachtig en onbeduidend voor — hij kon alleen maar medelijden hebben. Jakobus was teleurgesteld dat Jezus niets zei. Op zijn vragen antwoordde Jezus slechts: ‘Mijn uur is nog niet aangebroken.’

127:3.6 (1399.5) De volgende dag reisden ze naar huis via Jericho en het Jordaandal, en onderweg vertelde Jezus veel verhalen, ook over zijn vorige reis langs deze weg, toen hij dertien jaar was.

127:3.7 (1399.6) Toen ze weer terug waren in Nazaret, ging Jezus aan het werk in de oude reparatiewerkplaats van de familie en hij monterde zeer op doordat hij nu iedere dag zoveel mensen kon ontmoeten uit alle delen van het land en uit de omliggende gebieden. Jezus hield echt van mensen — gewone mensen. Iedere maand deed hij afbetalingen op de werkplaats en geholpen door Jakobus bleef hij zorgen voor het levensonderhoud van het gezin.

127:3.8 (1399.7) Verscheidene malen per jaar, wanneer er geen bezoekers waren die op de Sabbat in de synagoge uit de schrift konden voorlezen, bleef Jezus dit doen, en vele malen leverde hij ook commentaar op de lezing, maar gewoonlijk koos hij de schriftgedeelten zo, dat commentaar onnodig was. Hij was kundig en las de verschillende passages in zo’n volgorde dat zij elkaar verduidelijkten. Indien het weer het toeliet, nam hij zijn broers en zusjes op de Sabbatmiddag altijd mee naar buiten om te wandelen in de natuur.

127:3.9 (1400.1) Omstreeks deze tijd richtte de chazan een club op voor jongemannen om over filosofische onderwerpen te discussiëren; dit gezelschap vergaderde ten huize van de verschillende leden en ook dikwijls bij de chazan zelf, en Jezus werd een vooraanstaand lid van deze groep. Op deze wijze kon hij iets van het plaatselijk aanzien herwinnen dat hij verloren had toen kortgeleden de nationalistische geschillen waren gerezen.

127:3.10 (1400.2) Hoewel zijn sociale leven beperkt was, verwaarloosde hij het niet geheel en al. Hij had vele goede vrienden en standvastige bewonderaars, zowel onder de jonge mannen als de jonge vrouwen van Nazaret.

127:3.11 (1400.3) In september kwamen Elisabet en Johannes de familie in Nazaret opzoeken. Johannes, die zijn vader had verloren, was van plan naar de heuvels in Judea terug te gaan om zich met landbouw en schapenfokkerij bezig te houden, tenzij Jezus hem zou adviseren in Nazaret te blijven en timmerman te worden of een ander ambacht aan te pakken. Zij wisten niet dat de familie in Nazaret vrijwel zonder geld zat. Hoe langer Maria en Elisabet over hun zonen spraken, hoe stelliger zij tot de overtuiging kwamen dat het voor de twee jongemannen goed zou zijn om samen te werken en elkaar vaker te zien.

127:3.12 (1400.4) Jezus en Johannes hadden vele gesprekken, en bepraatten enkele zeer vertrouwelijke en persoonlijke zaken. Aan het einde van dit bezoek besloten zij elkaar niet weer te zien totdat zij elkaar zouden ontmoeten in hun openbare optreden, wanneer ‘de hemelse Vader hen geroepen zou hebben’ tot hun werk. Door wat hij in Nazaret zag, raakte Johannes er sterk van overtuigd dat hij naar huis moest gaan en moest werken om zijn moeder te onderhouden. Hij kreeg ook de overtuiging dat hij deel zou uitmaken van de levensmissie van Jezus, maar hij zag in dat Jezus nog vele jaren in beslag zou worden genomen met het grootbrengen van zijn familie; hij had er dus veel meer vrede mee om naar huis terug te gaan en zich te wijden aan de zorg voor hun kleine boerderij en te voorzien in de behoeften van zijn moeder. Jezus en Johannes ontmoetten elkaar niet weer tot aan de dag toen de Zoon des Mensen zich bij de Jordaan liet dopen.

127:3.13 (1400.5) Op zaterdagmiddag, 3 december van dat jaar, sloeg de dood voor de tweede keer toe in dit gezin te Nazaret. De kleine Amos, hun baby-broertje, stierf na een week van hoge koorts. Toen Maria deze tijd van rouw had doorgemaakt met haar eerstgeboren zoon als enige steun en toeverlaat, erkende zij Jezus ten slotte volledig als het werkelijke hoofd van het gezin; en hij was waarlijk een eerzaam hoofd.

127:3.14 (1400.6) Vier jaar lang was hun levensstandaard achteruit gegaan; jaar op jaar voelden zij steeds meer het nijpen van de armoede. Aan het einde van dit jaar zagen zij zich voor een van de moeilijkste ervaringen geplaatst in al hun geworstel om uit de zorgen te raken. Jakobus was nog niet zo ver dat hij veel verdiende, en de extra uitgaven van een begrafenis waren ontstellend. Maar Jezus zei steeds tegen zijn ongeruste, treurende moeder: ‘Moeder-Maria, verdriet zal ons niet helpen; we doen allemaal ons best en een glimlach van onze moeder zou ons zelfs misschien inspireren om nog meer ons best te doen. Iedere dag weer worden we gesterkt voor deze taken door onze hoop op betere dagen in de toekomst.’ Zijn vastberaden, praktische optimisme was echt aanstekelijk; alle kinderen leefden in een sfeer van verwachting van betere tijden en betere zaken. Deze hoopvolle moed droeg zeer veel bij tot de ontwikkeling van sterke, edele karakters, in weerwil van de armoede die hen bedrukte.

127:3.15 (1400.7) Jezus bezat de bekwaamheid om al zijn krachten van verstand, ziel, en lichaam doeltreffend te mobiliseren voor de taak die onmiddellijk voor hem lag. Hij kon zijn diepgaande verstand concentreren op het ene probleem dat hij wilde oplossen, en dit, samen met zijn onuitputtelijk geduld, stelde hem in staat rustig de beproevingen van een moeilijk bestaan als sterveling te doorstaan — te leven ‘als ziende de Onzienlijke.’

4. Het negentiende jaar (A.D. 13)

127:4.1 (1401.1) Tegen deze tijd konden Jezus en Maria het veel beter samen vinden. Zij beschouwde hem minder als een zoon: hij was voor haar meer een vader voor haar kinderen geworden. Het dagelijks leven leverde een overvloed van praktische, directe moeilijkheden op. Zij spraken minder over zijn levenswerk, want naarmate de tijd verstreek, raakte hun beider denken geheel gericht op het levensonderhoud en het grootbrengen van hun gezin van vier jongens en drie meisjes.

127:4.2 (1401.2) Bij de aanvang van dat jaar had Jezus zijn moeder geheel gewonnen voor zijn methoden voor het opvoeden van kinderen — het positieve gebod om het goede te doen inplaats van de oudere Joodse methode van het verbieden van het doen van het kwade. Thuis en gedurende de tijd dat hij in het openbaar als leraar optrad, gebruikte Jezus steeds de positieve vorm van vermaning. Altijd en overal zei hij: ‘Je moet dit doen — je behoort dat te doen.’ De negatieve vorm van onderricht, die berustte op taboes van vroeger tijden, hanteerde hij nooit. Hij weerhield zich ervan het kwaad te benadrukken door het te verbieden, terwijl hij het goede verhief door het doen daarvan te gebieden. Het gebedsuur was in dit huisgezin de gelegenheid om van alles te bespreken wat met het welzijn van het gezin verband hield.

127:4.3 (1401.3) Jezus onderwierp zijn broers en zusjes reeds op zo’n jeugdige leeftijd aan een verstandige discipline, dat het zelden of nooit nodig was straf te geven om hen ertoe te brengen prompt en van harte te gehoorzamen. De enige uitzondering was Judas: bij verschillende gelegenheden vond Jezus het nodig hem straf op te leggen wanneer hij inbreuk maakte op de regels van het huis. Bij drie gelegenheden toen het verstandig geacht werd Judas straf te geven voor het opzettelijk overtreden van de gedragsregels van het gezin, overtredingen die hij zelf ook had bekend, werd zijn straf bepaald bij eenstemmig besluit van de oudere kinderen en stemde Judas er zelf mee in voordat de straf werd uitgevoerd.

127:4.4 (1401.4) Ofschoon Jezus in alles wat hij deed zeer methodisch en systematisch te werk ging, gaven zijn beleidsbeslissingen ook blijk van een weldadige elasticiteit van interpretatie en individuele aanpassing, waardoor alle kinderen zeer onder de indruk kwamen van de geest van rechtvaardigheid die hun vader-broer bezielde. Hij vroeg nooit willekeurige gehoorzaamheid van zijn broers en zusters, en deze onveranderlijke fairheid en het feit dat hij altijd rekening hield met persoonlijke factoren, maakten Jezus zeer geliefd in het hele gezin.

127:4.5 (1401.5) Jakobus en Simon trachtten, toen ze groter werden, de methode van Jezus toe te passen om hun strijdlustige en soms woedende vriendjes te kalmeren door overreding en door geen weerstand te bieden, en slaagden daar tamelijk goed in; Jozef en Judas evenwel, die thuis wel instemden met dit onderricht, waren er vlug bij om zich te verdedigen wanneer ze door hun kameraden werden aangevallen: vooral Judas kwam in strijd met de geest van deze leer. Maar het geen weerstand bieden was geen voorschrift in het gezin. Indien iemand zich niet hield aan persoonlijk onderricht stond daar geen straf op.

127:4.6 (1401.6) Alle kinderen, en vooral de meisjes, vroegen Jezus gewoonlijk raad inzake hun kinderproblemen en zij stelden evenveel vertrouwen in hem als zij in een liefdevolle vader gedaan zouden hebben.

127:4.7 (1401.7) Jakobus ontwikkelde zich tot een evenwichtige, gelijkmoedige jongeman, maar hij had niet zo’n geestelijke aanleg als Jezus. Hij kon veel beter leren dan Jozef die een trouwe werker werd, maar in nog mindere mate geestelijk was ingesteld. Jozef was een ploeteraar en bereikte niet het verstandelijke niveau van de andere kinderen. Simon was een jongen met goede bedoelingen maar hij droomde teveel. Het duurde lang voordat hij zijn plaats in het leven vond en hij gaf Jezus en Maria veel zorg. Hij was echter altijd een lieve jongen die het goed meende. Judas was een stokebrand. Hij had de hoogste idealen, maar een onbestendig temperament. Hij had alle kordaatheid en ondernemingslust van zijn moeder, en zelfs nog meer dan zij, maar hij miste veel van haar gevoel voor proporties en haar tact.

127:4.8 (1402.1) Mirjam was een evenwichtige, verstandige dochter met een levendige waardering voor edele en geestelijke zaken. Marta was traag wat denken en handelen betrof, maar een zeer betrouwbaar en praktisch kind. Baby Ruth was het zonnetje in huis; hoewel ze onnadenkend was in haar spreken, was ze heel oprecht van hart. Haar grote broer en vader aanbad ze bijna. Ze werd echter niet verwend. Ze was een mooi kind, maar toch niet zo bevallig als Mirjam, die de schoonheid van het hele gezin was, zoal niet van de hele stad.

127:4.9 (1402.2) In de loop der jaren gaf Jezus zich veel moeite om in het gezin de leer en gebruiken met betrekking tot de Sabbat, evenals vele andere aspecten van de godsdienst, te liberaliseren en te modificeren, en Maria stemde van harte in met al deze veranderingen. Tegen die tijd was Jezus het onbetwiste hoofd van het huisgezin geworden.

127:4.10 (1402.3) Dit jaar ging Judas voor het eerst naar school, en om de extra uitgaven daarvoor te bekostigen was het nodig dat Jezus zijn harp verkocht. Zo verdween het laatste instrument voor zijn genoegen en ontspanning. Hij hield er veel van om harp te spelen wanneer hij mentaal of lichamelijk vermoeid was, maar hij troostte zichzelf met de gedachte dat de harp nu tenminste niet meer in beslag genomen kon worden door de belastingontvanger.

5. Rebekka, de dochter van Ezra

127:5.1 (1402.4) Ofschoon Jezus arm was, werd zijn sociaal aanzien in Nazaret daardoor geenszins nadelig beïnvloed. Hij was een van de meest vooraanstaande jongemannen van de stad en stond in hoog aanzien bij de meeste jonge vrouwen. Gezien het feit dat Jezus zo’n prachtig voorbeeld was van robuuste en intellectuele mannelijkheid, en gezien zijn reputatie als geestelijk leider, was het niet verwonderlijk dat Rebekka, de oudste dochter van Ezra, een rijke koopman en handelaar in Nazaret, tot de ontdekking kwam dat zij langzaam verliefd werd op deze zoon van Jozef. Zij bekende eerst haar liefde aan Mirjam, de zuster van Jezus, en Mirjam besprak dit alles op haar beurt met haar moeder. Maria raakte in hevige beroering. Stond zij op het punt de zoon te verliezen die nu het onmisbare hoofd van het gezin was geworden? Kwam er nooit een eind aan de moeilijkheden? Wat zou het volgende zijn? En toen stond zij erbij stil welke gevolgen een huwelijk kon hebben voor de toekomstige loopbaan van Jezus; zij dacht, weliswaar niet vaak, maar toch soms, aan het feit dat Jezus ‘een kind der belofte’ was. Nadat zij en Mirjam de zaak besproken hadden, besloten zij een poging te doen er een eind aan te maken voordat Jezus ervan zou horen, en rechtstreeks naar Rebekka te gaan, haar de gehele zaak voor te leggen en haar eerlijk te vertellen dat zij geloofden dat Jezus een zoon met een bijzondere bestemming was, dat hij een groot godsdienstig leider zou worden, misschien wel de Messias.

127:5.2 (1402.5) Rebekka luisterde met gespannen aandacht; het verhaal ontroerde haar en deed haar vaster dan ooit besluiten haar levenslot aan deze man van haar keuze te verbinden en zijn leidersloopbaan met hem te delen. Zij overlegde bij zichzelf dat zulk een man des te meer behoefte zou hebben aan een trouwe, bekwame vrouw. Zij legde de poging van Maria om haar ervan af te brengen uit als een vanzelfsprekende reactie op haar vrees om het hoofd en de enige steun en toeverlaat van het gezin te verliezen; maar omdat ze wist dat haar vader het goedkeurde dat zij zich aangetrokken voelde tot de zoon van de timmerman, rekende zij er terecht op dat hij de familie van Jezus graag van voldoende inkomen zou voorzien om het verlies van de verdiensten van Jezus volledig te compenseren. Toen haar vader instemde met dit plan, had Rebekka verdere gesprekken met Maria en Mirjam, en toen zij er niet in slaagde hun steun te krijgen, verstoutte zij zich om zich rechtstreeks tot Jezus te wenden. Zij deed dit met medewerking van haar vader, die Jezus uitnodigde om bij hen thuis de zeventiende verjaardag van Rebekka te komen vieren.

127:5.3 (1403.1) Jezus luisterde met aandacht en sympathie naar wat hem over deze aangelegenheden werd verteld, eerst door haar vader, en daarna door Rebekka zelf. Hij gaf een vriendelijk antwoord dat er op neerkwam dat geen geldsom in de plaats kon komen van zijn verplichting om het gezin van zijn vader persoonlijk groot te brengen, om ‘de heiligste van alle taken die een mens kunnen worden toevertrouwd, te volbrengen — het trouw zijn aan eigen vlees en bloed.’ Rebekka’s vader was diep geroerd door de woorden van Jezus over zijn toewijding aan zijn familie, en trok zich terug uit de bespreking. Het enige wat hij zei tot Maria, zijn vrouw, was: ‘Hij kan niet onze zoon worden; hij is te edel voor ons.’

127:5.4 (1403.2) Daarna begon het gedenkwaardige gesprek met Rebekka. Tot dusver in zijn leven had Jezus weinig onderscheid gemaakt tussen zijn omgang met jongens en meisjes, met jonge mannen en jonge vrouwen. Zijn denken was te zeer in beslag genomen geweest door de dringende problemen van praktische aardse zaken en de boeiende overpeinzing van zijn uiteindelijke loopbaan ‘in de zaken van zijn Vader,’ dan dat hij ooit serieus had overwogen persoonlijke liefde in een menselijk huwelijk te vervullen. Maar nu werd hij geconfronteerd met weer één van de problemen waarvoor ieder gewoon mens komt te staan en waarover een beslissing genomen moet worden. Hij werd inderdaad ‘op alle punten beproefd zoals gij.’

127:5.5 (1403.3) Toen hij aandachtig geluisterd had, dankte hij Rebekka oprecht voor de bewondering die zij had uitgesproken, en voegde er aan toe: ‘Dit zal mij mijn leven lang opbeuren en bemoedigen.’ Hij legde haar uit dat het hem niet vrijstond met een vrouw, wie dan ook, andere relaties aan te knopen dan die van eenvoudige broederlijke genegenheid en zuivere vriendschap. Hij maakte haar duidelijk dat het zijn eerste en voornaamste plicht was het gezin van zijn vader groot te brengen en dat hij niet aan trouwen kon denken voordat hij deze plicht had volbracht, en voegde hier toen nog aan toe: ‘Indien ik een zoon ben met een bijzondere bestemming, moet ik geen levenslange verplichtingen aangaan voordat mijn bestemming zich duidelijk heeft afgetekend.’

127:5.6 (1403.4) Rebekka was diepbedroefd. Zij wilde zich niet laten troosten en smeekte haar vader net zo lang Nazaret te verlaten, tot hij er ten slotte in toestemde naar Sepforis te verhuizen. In latere jaren had Rebekka maar één antwoord voor de vele mannen die naar haar hand dongen. Zij leefde met slechts één doel voor ogen — het uur af te wachten waarin deze man die voor haar de grootste was die ooit had geleefd, zijn loopbaan als leraar van levende waarheid zou aanvangen. Zij volgde hem vol toewijding gedurende de bewogen jaren van zijn publieke optreden en was (ongezien door Jezus) aanwezig op de dag toen hij triomfantelijk Jeruzalem binnenreed; zij stond ‘te midden der andere vrouwen’ bij Maria op die noodlottige, tragische middag toen de Zoon des Mensen aan het kruis hing, hij die voor haar, en voor talloze werelden in den hoge, ‘degene die gans lieflijk en de grootste onder tienduizend’ was.

6. Zijn twintigste jaar (A.D. 14)

127:6.1 (1403.5) Het verhaal van de liefde van Rebekka voor Jezus werd bedekt rondverteld in Nazaret en later in Kafarnaüm, met het gevolg dat, hoewel vele vrouwen in de komende jaren Jezus liefhadden evenals de mannen hem liefhadden, hij niet nogmaals het persoonlijke aanbod van de liefde van een goede vrouw behoefde af te wijzen. Sindsdien kreeg de genegenheid van de mensen voor Jezus meer het karakter van verering en liefdevolle achting. Mannen zowel als vrouwen hadden hem lief, waren hem toegedaan om wat hij was, zonder een zweem van verlangen naar eigen bevrediging of van de wens hem liefdevol te bezitten. Maar vele jaren lang werd, telkens wanneer het verhaal van de menselijke persoonlijkheid van Jezus ter sprake kwam, ook de toegewijde liefde van Rebekka opgehaald.

127:6.2 (1404.1) Mirjam, die alles afwist van de geschiedenis van Rebekka, die wist hoe haar broer zelfs de liefde van een mooi meisje had opgegeven (en geen besef had van de factor van zijn toekomstige voorbestemde loopbaan), begon Jezus te idealiseren en hem met een roerende, diepe genegenheid lief te hebben, alsof hij zowel haar vader als haar broer was.

127:6.3 (1404.2) Ofschoon zij het zich nauwelijks konden veroorloven, had Jezus een vreemd verlangen om naar Jeruzalem te gaan voor het Paasfeest. Zijn moeder, die op de hoogte was van zijn recente ervaring met Rebekka, was zo verstandig er bij hem op aan te dringen de reis te maken. Hij was er zich niet duidelijk van bewust, maar waar hij het meest naar verlangde was de gelegenheid een gesprek te hebben met Lazarus en om Marta en Maria te zien. Op zijn eigen familie na, hield hij van deze drie het meest.

127:6.4 (1404.3) De reis naar Jeruzalem maakte hij via Megiddo, Antipatris, en Lydda, gedeeltelijk dezelf-de weg volgend als toen hij naar Nazaret werd teruggebracht uit Egypte. Hij deed er vier dagen over om naar het Paasfeest te gaan en dacht veel na over de gebeurtenissen die zich in het verleden hadden afgespeeld in en nabij Megiddo, het internationale slagveld van Palestina.

127:6.5 (1404.4) Jezus ging verder, door Jeruzalem en pauzeerde slechts om naar de tempel te kijken en naar de drommen bezoekers die zich daar verzamelden. Hij had een vreemde, steeds sterker wordende afkeer van deze door Herodes gebouwde tempel met zijn uit politieke overwegingen aangestelde priesters. Hij wilde vóór alles Lazarus, Marta, en Maria zien. Lazarus was van dezelfde leeftijd als Jezus en was nu het hoofd van zijn huis: op het tijdstip van dit bezoek was ook de moeder van Lazarus ter ruste gelegd. Marta was ruim een jaar ouder dan Jezus, terwijl Maria twee jaar jonger was. Voor alledrie was Jezus het ideaal dat zij verheerlijkten.

127:6.6 (1404.5) Tijdens dit bezoek vond er een van die periodieke uitbarstingen van rebellie tegen de traditie plaats — een uiting van wrok jegens die ceremoniële gebruiken die volgens Jezus een verkeerde voorstelling gaven van zijn Vader in de hemel. Daar Lazarus niet wist dat Jezus zou komen, had hij afgesproken het Paasfeest te vieren met vrienden in een naburig dorp aan de weg naar Jericho. Jezus stelde nu voor het Pascha te vieren waar ze waren, in het huis van Lazarus. ‘Maar,’ zei Lazarus, ‘wij hebben geen paaslam.’ Daarop sprak Jezus hen lang en overtuigend toe en zette hun uiteen dat de Vader in de hemel niet waarlijk geïnteresseerd was in zulke kinderlijke, zinloze rituelen. Na een plechtig, vurig gebed stonden zij op en zei Jezus: ‘Laat mijn volk met zijn kinderlijke, verduisterde denken zijn God dienen zoals Mozes heeft voorgeschreven; het is beter dat zij dit zo doen, maar laten wij, die het licht des levens hebben gezien, de Vader niet langer benaderen door het duister van de dood. Laten wij vrij zijn in het kennen van de waarheid van de eeuwige liefde van onze Vader.’

127:6.7 (1404.6) Die avond, toen de schemering viel, gebruikten deze vier jonge mensen de eerste Paasmaaltijd die ooit zonder paaslam door vrome Joden gehouden werd. Het ongedesemde brood en de wijn waren voor dit Pascha gereedgemaakt en deze zinnebeelden, die Jezus ‘het brood des levens’ en ‘het water des levens’ noemde, reikte hij uit aan zijn vrienden, en zij aten plechtig en in overeenstemming met hetgeen zij zojuist geleerd hadden. Bij zijn latere bezoeken aan Betanië was het steeds zijn gewoonte dit sacramentele ritueel te verrichten. Toen hij thuiskwam, vertelde hij dit alles aan zijn moeder. Eerst was zij geschokt, maar langzamerhand kreeg zij begrip voor zijn gezichtspunt. Niettemin slaakte zij een zucht van verlichting toen Jezus haar verzekerde dat hij niet de bedoeling had deze nieuwe idee over het Paasfeest in te voeren in hun gezin. Thuis bij de kinderen ging hij er jaar na jaar mee door het Pascha te eten ‘in overeenstemming met de wet van Mozes.’

127:6.8 (1404.7) Dit jaar had Maria een lang gesprek met Jezus over het huwelijk. Zij vroeg hem ronduit of hij zou trouwen als hij vrij zou zijn van zijn verantwoordelijkheid voor het gezin. Jezus legde haar uit dat hij weinig over dat onderwerp had nagedacht, omdat zijn directe verplichting hem niet toestond te trouwen. Hij zei te betwijfelen of hij ooit in het huwelijk zou treden; hij zei dat al zulke zaken moesten wachten tot ‘zijn uur’ was gekomen, de tijd wanneer ‘het werk van zijn Vader een aanvang moet nemen.’ Daar het voor hem reeds een uitgemaakte zaak was dat hij niet de vader van kinderen in het vlees zou worden, dacht hij heel weinig na over het onderwerp van het menselijke huwelijk.

127:6.9 (1405.1) Dit jaar begon hij opnieuw aan de taak om zijn goddelijke en menselijke naturen verder tot een eenvoudige, doeltreffende menselijke individualiteit te verweven. En hij bleef groeien in morele status en geestelijk begrijpen.

127:6.10 (1405.2) Ofschoon al hun bezittingen in Nazaret (op hun eigen huis na) verkocht waren, werden ze dit jaar financieel toch wat geholpen door de verkoop van het bezwaarde eigendomsrecht op een pand in Kafarnaüm. Dit was het laatste van het gehele bezit van Jozef. Dit onroerend goed in Kafarnaüm werd verkocht aan een scheepsbouwer, Zebedeüs genaamd.

127:6.11 (1405.3) Jozef beëindigde dit jaar zijn opleiding aan de synagogeschool en maakte zich gereed om aan het werk te gaan aan de kleine werkbank in de timmermanswerkplaats thuis. Ofschoon de nalatenschap van hun vader nu was opgebruikt, hadden zij het vooruitzicht dat zij de armoede van de deur konden houden nu er drie van hen geregeld aan het werk waren.

127:6.12 (1405.4) Jezus wordt nu snel een man, niet een jongeman, maar een volwassene. Hij heeft goed geleerd verantwoordelijkheid te dragen. Hij weet ook door te zetten bij teleurstellingen. Hij houdt dapper vol wanneer zijn plannen verijdeld worden en zijn doelstellingen tijdelijk mislukken. Hij heeft geleerd billijk en rechtvaardig te blijven, zelfs wanneer hij geconfronteerd wordt met onrecht. Hij leert hoe hij zijn idealen van het geestelijke leven kan aanpassen aan de praktische eisen van het aardse bestaan. Hij leert hoe hij plannen kan maken om een hoger, vergelegen idealistisch doel te bereiken, terwijl hij ernstig arbeidt om een noodzakelijk, nabij doel te bereiken dat direct zijn aandacht vereist. Gestadig wordt hij de kunst meester zijn aspiraties aan te passen aan de gewone eisen van het menselijk leven. Hij heeft bijna volledig de methode onder de knie gekregen om de energie van de geestelijke stuwkracht te gebruiken om het mechanisme van de materiële prestatie draaiende te houden. Langzaam leert hij hoe het hemelse leven te leiden terwijl hij voortgaat met het aardse bestaan. Meer en meer verlaat hij zich op de uiteindelijke leiding van zijn hemelse Vader, terwijl hij de rol van vader op zich neemt in het begeleiden van en richting geven aan de kinderen van zijn aardse familie. Hij wordt ervaren in de kunst om overwinningen vaardig aan de kaken van de nederlaag te ontworstelen; hij leert de moeilijkheden van de tijd te transformeren tot de overwinningen van de eeuwigheid.

127:6.13 (1405.5) En dus blijft deze jongeman uit Nazaret, terwijl de jaren voorbijgaan, het leven ervaren zoals dit in het vlees van stervelingen op de werelden in tijd en ruimte wordt geleid. Hij leidt een vol, representatief en vervuld leven op Urantia. Hij verliet deze wereld gerijpt in de ervaring die zijn schepselen doormaken gedurende de korte, inspannende jaren van hun eerste leven, het leven in het vlees. Al deze menselijke ervaring is een eeuwig bezit van de Soeverein van het Universum. Hij is onze broeder die ons begrijpt, onze meevoelende vriend, onze ervaren soeverein en barmhartige vader.

127:6.14 (1405.6) Als kind verzamelde hij een enorme hoeveelheid kennis; als jongeling sorteerde en klassificeerde hij deze kennis en bracht hij er verband in; en nu, als een man van dit gebied, begint hij dit mentale bezit te ordenen om er later gebruik van te kunnen maken in zijn onderricht, optreden en dienstbetoon ten bate van zijn mede-stervelingen op deze wereld en alle andere bewoonde werelden in het ganse universum Nebadon.

127:6.15 (1405.7) Geboren op deze wereld als een zuigeling van dit gebied, heeft hij zijn kinderjaren en de opeenvolgende stadia van de jeugd en de jonge mannelijkheid doorgemaakt; nu staat hij op de drempel van de volwassen mannelijkheid met een rijke ervaring van het menselijke leven, met een overvloedig begrip van de menselijke natuur, en vol medegevoel voor de zwakheden van de menselijke natuur. Hij wordt een expert in de goddelijke kunst van het openbaren van zijn Paradijs-Vader aan de stervelingen van alle leeftijden en in alle stadia.

127:6.16 (1406.1) Nu hij een volwassen man is geworden — een volwassene van dit gebied — maakt hij zich gereed om zijn allerhoogste missie voort te zetten, om God aan de mensen te openbaren en de mensen tot God te leiden.

Información de fondo

AfdrukkenAfdrukken

Urantia Foundation, 533 W. Diversey Parkway, Chicago, IL 60614, USA
Telefoon: +1-773-525-3319
© Urantia Foundation. Alle rechten voorbehouden