Verhandeling 140 - De bevestiging van de Twaalf

   
   Paragraaf Nummers: Aan | Uit
AfdrukkenAfdrukken

Het Urantia Boek

Verhandeling 140

De bevestiging van de Twaalf

140:0.1 (1568.1) OP zondag, 12 januari a.d.27, kort voor het middaguur, riep Jezus de apostelen bijeen om hen te bevestigen als openbare predikers van het evangelie van het koninkrijk. De twaalf hadden vrijwel iedere dag verwacht te worden opgeroepen; zij gingen dus die ochtend niet te ver uit de kust vissen. Verscheidenen van hen bleven bij de oever om hun netten te herstellen en hun visgerei op te knappen.

140:0.2 (1568.2) Toen Jezus naar de oever van het meer afdaalde om de apostelen te roepen, riep hij eerst Andreas en Petrus aan, die onder de kust aan het vissen waren; vervolgens gaf hij een teken aan Jakobus en Johannes die dichtbij in een boot bezig waren hun netten te herstellen en met hun vader Zebedeüs zaten te praten. De andere apostelen werden ook twee aan twee bijeengeroepen en toen hij alle twaalf verzameld had, trok hij met hen naar de bergen ten noorden van Kafarnaüm, waar hij hen begon te onderrichten ter voorbereiding op hun formele bevestiging.

140:0.3 (1568.3) Ditmaal zwegen alle twaalf apostelen: zelfs Petrus was nadenkend gestemd. Eindelijk was het lang verbeide uur aangebroken! Zij zonderden zich nu af met de Meester om deel te nemen aan de een of andere plechtige ceremonie van persoonlijke inzegening en gezamenlijke wijding aan het heilige werk om hun Meester te vertegenwoordigen in de verkondiging van de komst van het koninkrijk van zijn Vader.

1. Voorafgaande instructie

140:1.1 (1568.4) Vóór de formele dienst van bevestiging, sprak Jezus tot de twaalf zoals zij daar om hem heen zaten: ‘Broeders, het uur van het koninkrijk is nu aangebroken. Ik heb jullie hierheen meegenomen om jullie als ambassadeurs van het koninkrijk aan de Vader voor te stellen. Enkelen van jullie hebben mij in de synagoge over dit koninkrijk horen spreken toen jullie voor het eerst werd geroepen. Ieder van jullie heeft meer over het koninkrijk van de Vader geleerd sinds jullie met mij in de steden rond het meer van Galilea zijn gaan werken. Maar op dit ogenblik moet ik jullie iets meer vertellen over dit koninkrijk.

140:1.2 (1568.5) ‘Het nieuwe koninkrijk dat mijn Vader nu in de harten van zijn kinderen op aarde gaat oprichten, zal een eeuwigdurende heerschappij zijn. Deze heerschappij van mijn Vader in het hart van hen die verlangen zijn goddelijke wil te doen, zal geen einde kennen. Ik zeg jullie dat mijn Vader niet de God van de Joden is, noch van de niet-Joden. Velen zullen uit het oosten en uit het westen komen om met ons aan te zitten in het koninkrijk van de Vader, terwijl velen van de kinderen Abrahams zullen weigeren toe te treden tot deze nieuwe broederschap van de heerschappij van de geest van de Vader in het hart van de mensenkinderen.

140:1.3 (1568.6) ‘De macht van dit koninkrijk zal niet bestaan in de sterkte van legers, noch in de macht van rijkdom, maar veeleer in de glorie van de goddelijke geest die zal komen om het bewustzijn te onderrichten, en te heersen in het hart van de wedergeboren burgers van dit hemelse koninkrijk, de zonen van God. Dit is de broederschap van de liefde waar rechtvaardigheid heerst en waar de strijdkreet zal zijn: Vrede op aarde en welgezindheid jegens alle mensen. Dit koninkrijk, dat jullie heel spoedig zullen gaan verkondigen, is het verlangen van de goede mensen van alle tijden, de hoop van de hele aarde, en de vervulling van de wijze beloften van alle profeten.

140:1.4 (1569.1) ‘Maar jullie, kinderen, en alle anderen die jullie in dit koninkrijk willen volgen, zullen nog een zware proef moeten doorstaan. Het geloof alleen zal jullie door de poort van dit koninkrijk voeren, maar jullie moeten de vruchten van de geest van mijn Vader voortbrengen indien je omhoog wilt blijven gaan in het progressieve leven van de goddelijke gemeenschap. Voorwaar, voorwaar zeg ik jullie, niet een ieder die zegt: “Here, Here,” zal het koninkrijk des hemels binnengaan, maar veeleer hij die de wil doet van mijn Vader die in de hemel is.

140:1.5 (1569.2) ‘Jullie boodschap aan de wereld zal zijn: Zoek eerst het koninkrijk Gods en de rechtvaardigheid daarvan, en wanneer deze worden gevonden, zal al het andere dat voor de eeuwige overleving noodzakelijk is, daarmee ook zijn verworven. En nu wil ik jullie graag duidelijk maken dat dit koninkrijk van mijn Vader niet met een uiterlijk vertoon van macht of kracht zal komen of met ongepaste demonstraties. Jullie moeten hier niet vandaan gaan om het koninkrijk te gaan verkondigen met de woorden: “het is hier” of “het is daar”, want dit koninkrijk waarover jullie prediken, is God binnen jullie.

140:1.6 (1569.3) ‘Een ieder die groot wil worden in het koninkrijk van mijn Vader, zal een dienaar van allen worden; en een ieder die de eerste onder jullie wil zijn, hij worde de dienstknecht van zijn broeders. Maar wanneer jullie eenmaal waarlijk als burgers bent opgenomen in het hemelse koninkrijk, zijn jullie niet langer dienaren, maar zonen, zonen van de levende God. En zo zal dit koninkrijk voortgang maken in de wereld, totdat het iedere barrière zal afbreken en alle mensen ertoe zal brengen mijn Vader te kennen en te geloven in de verlossende waarheid die ik ben komen verkondigen. Nu reeds is dit koninkrijk nabij, en sommigen van jullie zullen niet sterven voordat jullie de heerschappij van God met grote kracht hebt zien komen.

140:1.7 (1569.4) ‘En datgene wat jullie ogen nu aanschouwen, dit onaanzienlijke begin van twaalf gewone mannen, zal zich vermenigvuldigen en groeien, totdat uiteindelijk de ganse aarde vervuld zal zijn van lofzegging voor mijn Vader. En het zullen niet zozeer de woorden zijn die jullie spreken, als wel het leven dat jullie leiden, waardoor de mensen zullen weten dat jullie met mij verkeerd hebt en de realiteiten van het koninkrijk hebt leren kennen. Hoewel ik jullie geen drukkende lasten wil opleggen, ga ik jullie ziel nu toch de plechtige verantwoordelijkheid opleggen om mij in de wereld te vertegenwoordigen wanneer ik jullie na korte tijd ga verlaten, evenals ik nu mijn Vader vertegenwoordig in dit leven in het vlees.’ En toen hij was uitgesproken, stond hij op.

2. De bevestiging

140:2.1 (1569.5) Jezus zei de twaalf stervelingen die zojuist naar zijn verklaring over het koninkrijk hadden geluisterd, om nu in een kring om hem heen neer te knielen. Daarna legde de Meester zijn handen op het hoofd van iedere apostel, beginnend bij Judas Iskariot en eindigend bij Andreas. Nadat hij hen gezegend had, strekte hij zijn handen uit en bad:

140:2.2 (1569.6) ‘Vader, ik breng nu deze mannen, mijn boodschappers, tot u. Ik heb uit onze kinderen op aarde deze twaalf gekozen om uit te gaan en mij te vertegenwoordigen, zoals ik uitgegaan ben om u te vertegenwoordigen. Heb hen lief en wees met hen, zoals gij mij hebt liefgehad en met mij geweest zijt. En, Vader, geef deze mannen wijsheid nu ik hun alle aangelegenheden van het komende koninkrijk in handen geef. En ik zou, indien het uw wil is, nog enige tijd op aarde willen blijven om hen te helpen bij hun arbeid voor het koninkrijk. Ik dank u nogmaals, Vader, voor deze mannen, en ik draag ze aan uw hoede op terwijl ik het werk ga afmaken dat u mij hebt opgedragen.’

140:2.3 (1570.1) Toen Jezus zijn gebed had beëindigd, bleven alle apostelen met gebogen hoofden op hun plaats geknield. En het duurde enige minuten voordat zelfs Petrus het waagde zijn ogen naar de Meester op te slaan. Een voor een omarmden zij Jezus, maar niemand zei iets. Grote stilte heerste er op deze plek, terwijl een grote menigte hemelse wezens neerzag op dit plechtige, heilige schouwspel — de Schepper van een universum die de aangelegenheden van de goddelijke broederschap der mensen onder de leiding plaatste van het bewustzijn van mensen.

3. De bevestigingsrede

140:3.1 (1570.2) Toen sprak Jezus en zei: ‘Nu jullie ambassadeurs zijn van het koninkrijk van mijn Vader, zijn jullie daardoor mensen geworden van een klasse die afzonderlijk en onderscheiden is van alle andere mensen op aarde. Jullie zijn nu niet als mensen onder mensen, maar als de verlichte burgers van een ander, hemels land onder de onwetende schepselen van deze duistere wereld. Het is niet voldoende dat jullie leeft zoals jullie voor dit uur waren, maar voortaan moeten jullie leven als zij die de heerlijkheden van een beter leven hebben gesmaakt en die naar de aarde zijn teruggezonden als ambassadeurs van de Soeverein van die nieuwe, betere wereld. Van de leraar wordt meer verlangd dan van de leerling; van de meester wordt meer geëist dan van de dienaar. Van de burgers van het hemelse koninkrijk wordt meer gevraagd dan van de burgers onder een aardse regering. Sommige dingen die ik jullie nu ga zeggen, mogen moeilijk lijken, maar jullie hebt verkozen om mij te vertegenwoordigen in de wereld, evenals ik nu de Vader vertegenwoordig; en als degenen die voor mij op aarde optreden, zullen jullie verplicht zijn je te houden aan die leringen en gebruiken die een weerspiegeling zijn van mijn idealen ten aanzien van het leven van stervelingen op de werelden in de ruimte, de idealen die ik toelicht in mijn aardse leven, waarin ik de Vader in de hemel openbaar.

140:3.2 (1570.3) ‘Ik zend jullie uit om vrijheid te verkondigen aan hen die geestelijk gevangen zijn, vreugde aan hen die in de slavernij der vrees verkeren, en om de zieken te genezen overeenkomstig de wil van mijn Vader in de hemel. Wanneer jullie mijn kinderen in zorg en droefheid aantreft, spreek hen dan bemoedigend toe en zeg:

140:3.3 (1570.4) ‘Gelukkig zijn de armen van geest, de nederigen, want hunner zijn de schatten van het koninkrijk der hemelen.

140:3.4 (1570.5) ‘Gelukkig zijn zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.

140:3.5 (1570.6) ‘Gelukkig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven.

140:3.6 (1570.7) ‘Gelukkig zijn zij die rein van hart zijn, want zij zullen God zien.’

140:3.7 (1570.8) ‘En spreek evenzo tot mijn kinderen deze volgende woorden van geestelijke vertroosting en belofte:

140:3.8 (1570.9) ‘Gelukkig zijn zij die treuren, want zij zullen getroost worden. Gelukkig zijn zij die wenen, want zij zullen de geest van vreugde ontvangen.

140:3.9 (1570.10) ‘Gelukkig zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden.

140:3.10 (1570.11) ‘Gelukkig zijn de vredestichters, want zij zullen de zonen van God genaamd worden.

140:3.11 (1570.12) ‘Gelukkig zijn zij die vervolgd worden om der gerechtigheid wil, want hunner is het koninkrijk der hemelen. Gelukkig zijt gij wanneer de mensen u zullen smaden en u vervolgen en ten onrechte allerlei kwaad van u zullen spreken. Wees blij en verheug u ten zeerste, want groot is uw beloning in de hemel.

140:3.12 (1570.13) ‘Broeders, zoals ik jullie uitzend, zijn jullie het zout der aarde, zout met een behoudende smaak. Doch indien dit zout zijn smaak verloren heeft, waarmede zal het dan gezouten worden? Het deugt dan nergens meer voor dan om weggeworpen en onder de voeten der mensen vertreden te worden.

140:3.13 (1570.14) ‘Jullie zijn het licht der wereld. Een stad die op een heuvel is gelegen, kan niet verborgen blijven. Evenmin steken de mensen een kaars aan om deze onder een korenmaat te plaatsen, maar op een kandelaar; dan geeft hij licht voor allen die in het huis zijn. Laat jullie licht zo schijnen voor de mensen dat zij je goede werken mogen zien en ertoe gebracht worden jullie Vader, die in de hemel is, te verheerlijken.

140:3.14 (1571.1) ‘Ik zend jullie uit in de wereld om mij te vertegenwoordigen en op te treden als ambassadeurs van het koninkrijk van mijn Vader, en wanneer jullie uitgaat om de blijde boodschap te verkondigen, stelt dan je vertrouwen in de Vader wiens boodschappers jullie zijt. Wederstaat onrecht niet met geweld; stelt geen vertrouwen op de arm van het vlees. Wanneer je naaste je op de rechterwang slaat, keer hem dan ook de andere toe. Weest liever bereid om onrecht te lijden dan elkaar voor de rechter te dagen. Staat in vriendelijkheid en barmhartigheid allen bij die in ellende en nood verkeren.

140:3.15 (1571.2) ‘Ik zeg jullie: hebt je vijanden lief, doet wel degenen die je haten, zegent hen die jou vervloeken, en bidt voor hen die je met minachting behandelen. En zoals jullie denkt dat ik zou handelen jegens de mensen, handelen jullie evenzo jegens hen.

140:3.16 (1571.3) ‘Jullie Vader in de hemel doet de zon schijnen zowel over de bozen als over de goeden; evenzo laat hij het regenen over de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen. Jullie bent de zonen van God; zelfs meer dan dat, jullie bent nu ambassadeurs van het koninkrijk van mijn Vader. Weest barmhartig zoals God barmhartig is, en in de eeuwige toekomst van het koninkrijk zul je volmaakt zijn, evenals jullie hemelse Vader volmaakt is.

140:3.17 (1571.4) ‘Jullie opdracht is om de mensen te redden, niet om hen te oordelen. Aan het eind van jullie aardse leven zullen jullie allen barmhartigheid verwachten; daarom verlang ik van jullie dat je tijdens je leven als sterveling barmhartigheid betoont aan al jullie broeders in het vlees. Maakt niet de fout dat je tracht een splinter uit het oog van je broeder te halen als er een balk in je eigen oog zit. Wanneer je eerst de balk uit je eigen oog hebt verwijderd, kun je des te beter zien om de splinter uit het oog van je broeder te verwijderen.

140:3.18 (1571.5) ‘Onderkent de waarheid duidelijk, leeft het rechtvaardige leven zonder vrees, en zo zullen jullie mijn apostelen en de ambassadeurs van mijn Vader zijn. Jullie hebt gehoord dat gezegd is: “Indien de blinde de blinde leidt, vallen ze beiden in de kuil.” Indien jullie anderen het koninkrijk wilt binnenleiden, dien je zelf in het heldere licht van de levende waarheid te wandelen. Ik roep jullie dringend op om met betrekking tot alle zaken van het koninkrijk blijk te geven van juist oordeel en scherpzinnige wijsheid. Legt het heilige niet aan honden voor, en werpt jullie parels niet voor de zwijnen, opdat zij jullie kleinodiën niet vertrappen en zich omkeren en jullie verscheuren.

140:3.19 (1571.6) ‘Ik waarschuw jullie tegen de valse profeten die tot jullie zullen komen in schaapsklederen, terwijl zij van binnen als roofzuchtige wolven zijn. Aan hun vruchten zullen jullie hen kennen. Oogsten mensen druiven van doornstruiken of vijgen van distels? Zo ook zal iedere goede boom goede vruchten voortbrengen, maar de rotte boom brengt slechte vruchten voort. Een goede boom kan geen slechte vruchten voortbrengen, en evenmin kan een rotte boom goede vruchten voortbrengen. Iedere boom die geen goede vruchten voortbrengt, wordt spoedig omgehouwen en in het vuur geworpen. Om toegang te verkrijgen tot het koninkrijk des hemels komt het op de beweegreden aan. Mijn Vader doorschouwt het hart der mensen en beoordeelt hen naar hun innerlijke verlangens en ware bedoelingen.

140:3.20 (1571.7) ‘Op de grote dag van de beoordeling van het koninkrijk zullen velen tot mij zeggen: “Hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en door uw naam vele wonderbaarlijke werken gedaan?’ Maar ik zal genoodzaakt zijn tot hen te zeggen: “Ik heb u nooit gekend; gaat heen van mij, gij die valse leraren zijt.” Maar een ieder die deze instructie hoort en zijn opdracht om mij bij de mensen te vertegenwoordigen oprecht uitvoert, zoals ik ook mijn Vader bij jullie heb vertegenwoordigd, zal overvloedige gelegenheid krijgen om in mijn dienst te treden en het koninkrijk van mijn hemelse Vader binnen te gaan.’

140:3.21 (1571.8) Nimmer tevoren hadden de apostelen Jezus op deze wijze horen spreken, want hij had tot hen gesproken als iemand die met het allerhoogste gezag was bekleed. Ze daalden tegen zonsondergang de berg af, maar niemand stelde Jezus een vraag.

4. Jullie bent het zout der aarde

140:4.1 (1572.1) De zogeheten ‘Bergrede’ is niet het evangelie van Jezus. Zij bevat wel veel nuttig onderricht, maar was de opdracht van Jezus aan de twaalf apostelen bij hun bevestiging. Het was de persoonlijke commissie van de Meester aan hen die door zouden gaan met de verkondiging van het evangelie en ernaar zouden streven hem te vertegenwoordigen in de wereld der mensen, zoals hij ook zo welsprekend en volmaakt zijn Vader vertegenwoordigde.

140:4.2 (1572.2) ‘Jullie bent het zout der aarde, zout van een behoudende smaak. Maar indien dit zout zijn smaak heeft verloren, waarmee kan het dan gezouten worden? Het deugt dan nergens meer voor dan om weggeworpen en onder de voeten der mensen vertreden te worden.

140:4.3 (1572.3) In de tijd van Jezus was zout kostbaar. Het werd zelfs als geld gebruikt. Het moderne woord ‘salaris’ is afgeleid van het woord voor zout. Zout geeft niet alleen smaak aan het voedsel, maar het is ook een conserveringsmiddel. Het maakt andere dingen smakelijker, en zo dient het door verbruikt te worden.

140:4.4 (1572.4) ‘Jullie bent het licht der wereld. Een stad die op een heuvel is gelegen, kan niet verborgen blijven. Evenmin steken mensen een kaars aan om die onder een korenmaat te plaatsen, maar op een kandelaar; en hij geeft licht voor allen die in het huis zijn. Laat jullie licht zo schijnen voor de mensen dat zij jullie goede werken mogen zien en ertoe gebracht worden om jullie Vader die in de hemel is te verheerlijken.’

140:4.5 (1572.5) Hoewel licht de duisternis verdrijft, kan het ook zo ‘verblindend’ zijn, dat het verwart en frustreert. Wij worden aangespoord ons licht zo te laten schijnen, dat onze medemensen ertoe geleid zullen worden nieuwe, godvruchtige paden van hoger leven in te slaan. Ons licht dient zo te schijnen, dat het geen aandacht vestigt op ons zelf. Zelfs ons beroep kan benut worden als een doeltreffende ‘reflector’ voor de verspreiding van dit licht des leven.

140:4.6 (1572.6) Sterke karakters ontstaan niet door het niet doen van het verkeerde, maar veeleer door het werkelijk doen van het goede. Onbaatzuchtigheid is het kenteken van menselijke grootheid. De hoogste niveaus van zelfverwerkelijking worden bereikt door godsverering en dienstbaarheid. De gelukkige, opmerkelijke mens wordt niet gemotiveerd door angst om kwaad te doen, maar door liefde voor het doen van het goede.

140:4.7 (1572.7) ‘Aan hun vruchten zullen jullie hen kennen.’ Persoonlijkheid is fundamenteel onveranderlijk; wat verandert — groeit — is het morele karakter. De voornaamste dwaling van moderne religies is negativisme. De boom die geen vrucht draagt, wordt ‘omgehouwen en in het vuur geworpen.’ Morele waardigheid kan niet worden ontleend aan blote repressie —gehoorzaamheid aan het gebod ‘Gij zult niet.’ Vrees en schaamte zijn onwaaridge beweegredenen om religieus te leven. Religie is alleen deugdelijk wanneer zij het vaderschap van God openbaart en de broederschap der mensen verhoogt.

140:4.8 (1572.8) Men vormt zich een effectieve levensopvatting door een combinatie van kosmisch inzicht en het totaal der emotionele reacties op de sociale en economische omgeving. Onthoudt dat ofschoon overgeërfde neigingen niet fundamenteel gemodificeerd kunnen worden, emotionele reacties op zulke neigingen wel kunnen worden veranderd; daarom kan de morele natuur gemodificeerd worden, het karakter kan worden verbeterd. In een sterk karakter zijn de emotionele reacties geïntegreerd en gecoördineerd, en zo wordt een verenigde persoonlijkheid voortgebracht. Onvoldoende unificatie verzwakt de morele natuur en maakt ongelukkig.

140:4.9 (1572.9) Zonder een waardig doel wordt het leven zinloos en onnuttig, hetgeen veel ongeluk tot gevolg heeft. De toespraak van Jezus bij de bevestiging van de twaalf vormt een superieure levensfilosofie. Jezus riep zijn volgelingen op tot experiëntiële geloofsbeleving. Hij spoorde hen aan zich niet te verlaten op louter intellectuele instemming, lichtgelovigheid, en gevestigd gezag.

140:4.10 (1573.1) De opvoeding dient een techniek te zijn om de beste methoden te leren (te ontdekken) om onze natuurlijke overgeërfde neigingen te bevredigen, en geluk is het totale resultaat van deze hogere methoden om vormen van emotionele voldoening te vinden. Geluk is maar in geringe mate afhankelijk van de omgeving, ofschoon eeen prettige omgeving er in hoge mate aan kan bijdragen.

140:4.11 (1573.2) Iedere sterveling hunkert er werkelijk naar een compleet mens te zijn, volmaakt te zijn evenals de Vader in de hemel volmaakt is, en het is mogelijk dit te bereiken omdat uiteindelijk het ‘universum waarlijk vaderlijk is.’

5. Vaderlijke en broederlijke liefde

140:5.1 (1573.3) Van de Bergrede tot en met de toespraak bij het Laatste Avondmaal leerde Jezus zijn volgelingen om vaderlijke liefde veeleer dan broederlijke liefde te betonen. In broederlijke liefde hebt ge uw naaste lief als uzelf, hetgeen een adequate naleving zou zijn van de ‘gulden regel.’ Maar vaderlijke liefde vraagt dat ge uw medestervelingen liefhebt zoals Jezus u liefheeft.

140:5.2 (1573.4) Jezus heeft de mensheid op tweeërlei wijze lief. Hij leefde op aarde als een tweevoudige persoonlijkheid —menselijk en goddelijk. Als de Zoon van God bemint hij de mens met een vaderlijke liefde — hij is ‘s mensen Schepper, zijn universum-Vader. Als de Zoon des Mensen bemint Jezus stervelingen als een broeder — hij was waarlijk een mens onder de mensen.

140:5.3 (1573.5) Jezus verwachtte niet dat zijn volgelingen een onmogelijke manifestatie van broederlijke liefde zouden bereiken, maar wel dat zij er zo naar zouden streven om zoals God te zijn — volmaakt, evenals de Vader in de hemel volmaakt is — dat zij de mens zouden kunnen gaan zien zoals God zijn schepselen ziet, en daarom de mensen zouden kunnen gaan liefhebben zoals God hen liefheeft — om het prille begin van vaderlijke liefde te vertonen. In de loop van deze aansporingen aan de twaalf apostelen trachtte Jezus dit nieuwe begrip van vaderlijke liefde te onthullen in het verband met bepaalde emotionele attitudes die een rol spelen bij vele sociale verbeteringen in de omgeving.

140:5.4 (1573.6) De Meester leidde dit gewichtige betoog in door de aandacht te vestigen op vier geloofsattitudes, als voorspel op de daarop volgende beschrijving van zijn vier transcendente, allerhoogste reacties van vaderlijke liefde, in tegenstelling tot de beperkingen van louter broederlijke liefde.

140:5.5 (1573.7) Hij sprak eerst over hen die arm waren van geest, hongerden naar gerechtigheid, volhardden in zachtmoedigheid, en die rein van hart waren. Van dergelijke geest-onderscheidende stervelingen zou verwacht kunnen worden dat zij zulke niveaus van goddelijke onbaatzuchtigheid bereiken, dat zij in staat zijn de verbazingwekkende betrachting van vaderlijke liefde na te streven; dat zij zelfs als treurenden kracht zouden vinden om barmhartigheid te betonen, vrede te bevorderen en vervolgingen te verduren en in al deze moeilijke situaties zelfs de onbeminnelijke mensheid lief te hebben met een vaderlijke liefde. Vaderliefde kan hoogten van toewijding bereiken die broederliefde onmetelijk ver te boven gaan.

140:5.6 (1573.8) Het geloof en de liefde van deze zaligsprekingen versterken het morele karakter en scheppen geluk. Vrees en boosheid verzwakken het karakter en vernietigen het geluk. Deze gewichtige toespraak begon in de toonaard van geluk.

140:5.7 (1573.9) 1. Gelukkig zijn de armen van geest — de nederigen. Voor een kind betekent geluk de bevrediging van het verlangen naar ogenblikkelijk genot. De volwassene is bereid het zaad van zelfverloochening te zaaien om daarna groter geluk te oogsten. In de tijd van Jezus en daarna is geluk al te dikwijls verbonden geweest met de idee van het bezit van rijkdom. In het verhaal van de Farizeeër en de tollenaar die in de tempel baden, voelde de een zich rijk van geest — vol eigenwaan; de ander voelde zich ‘arm van geest’ — nederig. De een was zelfgenoegzaam; de ander was leergierig en zocht naar waarheid. De armen van geest zoeken naar doeleinden van geestelijke rijkdom — naar God. En zulke zoekers naar waarheid behoeven niet te wachten op een beloning in de verre toekomst; zij worden nu beloond. Zij vinden het koninkrijk des hemels in hun eigen hart, en zij ervaren dit geluk nu.

140:5.8 (1574.1) 2. ‘Gelukkig zijn zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.’ Alleen zij die zich arm van geest voelen, zullen ooit hongeren naar gerechtigheid. Alleen de nederigen zoeken goddelijke sterkte en hunkeren naar geestelijke kracht. Maar het is zeer gevaarlijk om welbewust geestelijk te vasten om meer begeerte te krijgen naar geestelijke gaven. Lichamelijk vasten wordt gevaarlijk na vier of vijf dagen; men verliest gemakkelijk alle verlangen naar voedsel. Lang vasten, lichamelijk of geestelijk, vernietigt meestal het hongergevoel.

140:5.9 (1574.2) Experiëntiële rechtvaardigheid is een genoegen, niet een plicht. De rechtvaardigheid van Jezus is een dynamische liefde — vaderlijk-broederlijke liefde. Zij is niet het negatieve, ‘gij zult niet’ type rechtvaardigheid.

140:5.10 (1574.3) Het is niet zo eenvoudig om deze eerste twee zaligsprekingen te onderrichten aan een kind, maar een volwassen bewustzijn zou hun betekenis wel moeten kunnen vatten.

140:5.11 (1574.4) 3 ‘Gelukkig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven.’ Echte zachtmoedigheid heeft geen verband met vrees. Zij is veeleer een instelling van de mens die samenwerkt met God — ‘Uw wil geschiede.’ Zij behelst geduld en verdraagzaamheid en wordt gedreven door een onwankelbaar geloof in een wetmatig en vriendelijk universum. Zij overwint alle verleiding om in opstand te komen tegen de goddelijke leiding. Jezus was de ideale zachtmoedige mens van Urantia en hij beërfde een enorm universum.

140:5.12 (1574.5) 4. ‘Gelukkig zijn zij die rein van hart zijn, want zij zullen God zien.’ Geestelijke reinheid is geen negatieve eigenschap, behalve in de zin dat zij wantrouwen en wraakzucht ontbeert. Bij zijn bespreken van reinheid had Jezus niet de bedoeling uitsluitend menselijke attitutdes ten opzichte van de seksualiteit te behandelen. Hij doelde meer op het geloof dat de mens in zijn medemens moet hebben: het geloof dat een ouder heeft in zijn kind en dat hem in staat stelt zijn medemensen lief te hebben zoals een vader dat zou doen. De liefde van een vader behoeft geen verwennerij te zijn en ze vergoelijkt het kwaad niet, maar zij is altijd anti-cynisch. Vaderlijke liefde is maar op één doel gericht en zoekt altijd het beste in de mens: dit is de instelling van de ware ouder.

140:5.13 (1574.6) God te zien — door geloof — betekent dat men echt geestelijk inzicht krijgt. En geestelijk inzicht verhoogt de leiding van de Richter, en samen vergroten deze uiteindelijk het Godsbewustzijn. En als ge de Vader kent, wordt ge bevestigd in de zekerheid van uw goddelijk zoonschap en kunt elk van uw broeders in het vlees steeds meer liefhebben, niet alleen als een broeder — met broederlijke liefde — maar ook als een vader — met vaderlijke genegenheid.

140:5.14 (1574.7) Deze aansporing is zelfs aan een kind gemakkelijk uit te leggen. Kinderen zijn van nature vol vertrouwen, en ouders dienen erop te letten dat zij dit eenvoudige geloof niet verliezen. Wanneer ge met kinderen omgaat, vermijdt dan iedere misleiding en praat hen geen wantrouwen aan. Helpt hen op verstandige wijze bij de keuze van hun helden en hun levenswerk.

140:5.15 (1574.8) Daaarna ging Jezus verder zijn volgelingen te onderrichten over de verwezenlijking van het voornaamste doel van alle menselijke worsteling — volmaaktheid, zelfs het verwerven van goddelijkheid. Steeds maande hij hen: ‘Weest gijlieden volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is.’ Hij riep de twaalf niet op hun naasten lief te hebben zoals zij zichzelf liefhadden. Dit zou wel een waardevolle prestatie zijn geweest: het zou het bewijs zijn geweest dat zij zich broederlijke liefde eigen hadden gemaakt. Maar hij spoorde zijn apostelen veeleer aan om de mensen lief te hebben zoals hij hen had liefgehad — lief te hebben met zowel vaderlijke als broederlijke genegenheid. En hij lichtte dit toe door te wijze op vier allerhoogste reacties van vaderlijke liefde:

140:5.16 (1575.1) 1. ‘Gelukkig zijn zij die treuren, want zij zullen vertroost worden.’ Noch het zogenoemde gezonde verstand, noch de beste logica zou ooit kunnen aanvoeren dat geluk ontleend kan worden aan treurnis. Maar Jezus doelde niet op uiterlijk of ostentatief treuren; hij zinspeelde op de emotionele instelling van teerhartigheid. Het is een grote dwaling om jongens en jonge mannen te leren dat het onmannelijk is om teder te zijn of anderszins blijk te geven van gevoelsaandoeningen of lichamelijk lijden. Medegevoel is een waardige eigenschap van zowel de man als de vrouw. Het is niet noodzakelijk om ongevoelig te zijn teneinde mannelijk te zijn. Dit is de verkeerde manier om dappere mannen voor te brengen. De grote mannen op aarde zijn niet bang geweest om te treuren. Mozes, hij die treurde, was een groter mens dan Simson of Goliat. Mozes was een schitterend leider, maar hij was ook een zachtmoedig mens. Gevoeligheid en ontvankelijkheid voor menselijke nood schept echt en blijvend geluk, terwijl dergelijke mildheid de ziel beschermt tegen de destructieve invloed van boosheid, haat en achterdocht.

140:5.17 (1575.2) 2. ‘Gelukkig zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden.’ Barmhartigheid geeft hier de hoogte, diepte en breedte aan van de meest oprechte vriendschap — goedertierenheid. Barmhartigheid kan soms passief zijn, maar hier is ze actief en dynamisch, allerhoogste vaderlijkheid. Een liefdevolle ouder heeft er weinig moeite mee zijn kind te vergeven, zelfs vele malen. En in een onbedorvan kind is de impuls om lijden te verlichten natuurlijk. Kinderen zijn normaal gesproken vriendelijk en meevoelend, als zij oud genoeg zijn om de feitelijke omstandigheden te beseffen.

140:5.18 (1575.3) 3. ‘Gelukkig zijn de vredestichters, want zij zullen de zonen van God genaamd worden.’ De toehoorders van Jezus verlangden naar een militaire bevrijding, niet naar vredestichters. Maar de vrede van Jezus is niet van de pacifistische en negatieve soort. Oog in oog met beproeving en vervolging zei hij: ‘Mijn vrede laat ik u.’ ‘Laat uw hart niet verontrust zijn, noch bevreesd.’ Dit is de vrede die rampzalige conflicten voorkomt. Persoonlijke vrede integreert de persoonlijkhieid. Sociale vrede voorkomt vrees, hebzucht en boosheid. Politieke vrede voorkomt rassentegenstellingen, nationaal wantrouwen en oorlog. Het stichten van vrede is de genezing van wantrouwen en achterdocht.

140:5.19 (1575.4) Kinderen kunnen gemakkelijk leren om vredestichters te worden. Zij houden ervan iets in een teamverband te doen; ze vinden het prettig om met elkaar te spelen. Bij een andere gelegenheid zei de Meester: ‘Wie zijn leven zal willen behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven zal willen verliezen, die zal het vinden.’

140:5.20 (1575.5) 4. ‘Gelukkig zijn zij die vervolgd worden om der gerechtigheid wil, want hunner is het koninkrijk des hemels. Gelukkig zijt gij wanneer de mensen u zullen smaden en vervolgen, en ten onrechte allerlei kwaad van u zullen spreken. Wees blij en verheug u ten zeerste, want groot is uw beloning in de hemel.’

140:5.21 (1575.6) Zeer dikwijls wordt vrede inderdaad vervolgd. Maar jonge mensen en dappere volwassenen schuwen nooit moeilijkheden en gevaren. ‘Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden.’ En een vaderlijke liefde kan dit alles vrijelijk doen — dingen die broederlijke liefde nauwelijks kan omvatten. En vooruitgang is altijd de uiteindelijke oogst van vervolging geweest.

140:5.22 (1575.7) Kinderen reageren altijd wanneer hun moed wordt uitgedaagd. De jeugd is altijd bereid ‘het erop te wagen.’ En ieder kind moet al vroeg leren zich iets te kunnen ontzeggen.

140:5.23 (1575.8) En zo wordt onthuld dat de zaligsprekingen van de Bergrede gegrond zijn op geloof en liefde, en niet op wetten — ethiek en plicht.

140:5.24 (1575.9) Vaderlijke liefde schept er genoegen in kwaad met goed te vergelden — goed te doen als vergelding voor onrecht.

6. De avond van de bevestiging

140:6.1 (1576.1) Toen ze die zondagavond uit de hooglanden ten noorden van Kafarnaüm bij Zebedeüs thuis kwamen, gebruikten Jezus en de twaalf een eenvoudige maaltijd. Daarna ging Jezus een wandeling langs het strand maken, en praatten de twaalf met elkaar. Na een korte bespreking, terwijl de tweelingbroers een vuurtje aanmaakten om hun warmte en meer licht te verschaffen, ging Andreas erop uit om Jezus te zoeken. Toen hij Jezus had ingehaald zei hij: ‘Meester, mijn broeders kunnen niet begrijpen wat u over het koninkrijk hebt gezegd. Wij voelen ons niet in staat aan dit werk te beginnen voordat u ons verder onderricht hebt gegeven. Ik kom u vragen bij ons te komen in de tuin en ons te helpen de bedoeling van uw woorden te begrijpen.’ Hierop ging Jezus met Andreas mee om zich bij de apostelen te voegen.

140:6.2 (1576.2) Toen hij de tuin was ingegaan, verzamelde hij de apostelen om zich heen en onderrichtte hen verder, zeggende: ‘Jullie vinden het moeilijk mijn boodschap op te nemen, omdat jullie de nieuwe leer rechtstreeks op de oude willen gronden, maar ik zeg jullie dat je opnieuw geboren moet worden. Jullie moet helemaal opnieuw, als kleine kinderen, beginnen en bereid zijn op mijn onderricht te vertrouwen en in God te geloven. Het nieuwe evangelie van het koninkrijk kan niet aangepast worden aan het bestaande. Jullie houden er verkeerde ideeën op na over de Zoon des Mensen en zijn missie op aarde. Maar maak niet de fout te denken dat ik gekomen ben om de wet en de profeten aan de kant te zetten: ik ben niet gekomen om teniet te doen, doch om te vervullen, te verruimen en te verlichten. Ik kom niet om de wet te overtreden, maar veeleer om deze nieuwe geboden in de tafels van jullie hart te griffen.

140:6.3 (1576.3) ‘Ik vraag van jullie een rechtvaardigheid die de rechtvaardigheid te boven moet gaan van hen die trachten de gunst van de Vader te winnen door aalmoezen, gebed, en vasten. Indien jullie het koninkrijk binnen wilt gaan, dienen jullie een rechtvaardigheid te bezitten die bestaat uit liefde, barmhartigheid, en waarheid — het oprechte verlangen om de wil van mijn Vader in de hemel te doen.’

140:6.4 (1576.4) Daarop zei Simon Petrus: ‘Meester, indien ge een nieuw gebod hebt, willen we het graag horen. Onthul ons de nieuwe weg.’ Jezus antwoordde Petrus: ‘Je hebt gehoord dat door hen die de wet onderrichten, is gezegd: “Gij zult niet doden; dat een ieder die doodt onder het oordeel zal komen” Maar ik zie verder dan de daad zelf om de beweegreden daarvan bloot te leggen. Ik zeg jullie dat een ieder die boos is op zijn broeder, gevaar loopt veroordeeld te worden. Hij die voedsel geeft aan de haat in zijn hart en wraak beraamt in zijn denken, loopt gevaar veroordeeld te worden. Jullie moeten jullie medemensen beoordelen naar hun daden; de Vader in de hemel oordeelt naar de bedoeling.

140:6.5 (1576.5) ‘Jullie hebt de leraren der wet horen zeggen: “Gij zult geen overspel bedrijven.” Maar ik zeg jullie dat iedere man die naar een vrouw kijkt met de bedoeling haar te begeren, in zijn hart reeds overspel met haar gepleegd heeft. Jullie kunt de mensen alleen maar beoordelen naar hun daden, maar mijn Vader ziet in het hart van zijn kinderen en oordeelt hen in barmhartigheid naar hun bedoelingen en werkelijke verlangens.’

140:6.6 (1576.6) Jezus was van zins door te gaan met het bespreken van de andere geboden, toen Jakobus Zebedeüs hem onderbrak met de vraag: ‘Meester, wat zullen wij de mensen leren inzake echtscheiding? Moeten we een man toestaan van zijn vrouw te scheiden, zoals Mozes heeft aangegeven?’ Toen Jezus deze vraag hoorde, zei hij: ‘Ik ben niet gekomen om wetten uit te vaardigen, maar om te verlichten. Ik ben niet gekomen om de koninkrijken dezer wereld te hervormen, maar veeleer om het koninkrijk des hemels te vestigen. Het is niet de wil van de Vader dat ik toegeef aan de verleiding om jullie regels van bestuur te leren, of van handel of maatschappelijk gedrag, die, hoewel ze juist zouden kunnen zijn voor de dag van heden, verre van passend zouden zijn voor de maatschappij van een ander tijdperk. Ik ben alleen op aarde om het bewustzijn der mensen te vertroosten, hun geest te bevrijden, en hun ziel te redden. Maar ten aanzien van deze vraag inzake echtscheiding wil ik wel zeggen dat, hoewel Mozes dergelijke zaken goedkeurde, het anders was in de dagen van Adam en in de Hof.’

140:6.7 (1577.1) Toen de apostelen een korte tijd onder elkaar hadden gepraat, sprak Jezus verder: ‘Jullie moeten altijd de twee gezichtspunten onderkennen van waaruit alle menselijk gedrag beschouwd kan worden — het menselijke en het goddelijke; de wegen van het vlees en de weg van de geest, het oordeel van de tijd en het gezichtspunt van de eeuwigheid.’ En ofschoon de twaalf niet alles konden begrijpen wat hij hun leerde, werden ze door dit onderricht echt geholpen.

140:6.8 (1577.2) En toen zei Jezus: ‘Jullie zult echter struikelen over mijn leer omdat jullie gewend bent mijn boodschap letterlijk te interpreteren; jullie onderscheiden de geest van mijn leer niet snel. Nogmaals, jullie moeten je herinneren dat jullie mijn boodschappers zijn: jullie bent verschuldigd jullie leven te leiden zoals ik in de geest mijn leven geleid heb. Jullie zijn mijn persoonlijke vertegenwoordigers: maar maak niet de vergissing dat je verwacht dat alle mensen in alle details zullen leven zoals jullie. Ook moeten jullie onthouden dat ik schapen heb die niet tot deze kudde behoren, en dat ik ook verplichtingen heb jegens hen, namelijk om hun het patroon te verschaffen van het doen van de wil van God terwijl ik het leven van de sterfelijke natuur leid.’

140:6.9 (1577.3) Toen vroeg Natanael: ‘Meester, moeten we geen plaats geven aan het recht? De wet van Mozes zegt: “Oog om oog, en tand om tand.” Wat zullen wij zeggen?’ Jezus antwoordde: ‘Jullie moeten kwaad met goed vergelden. Mijn boodschappers moeten niet twisten met de mensen, doch zachtmoedig zijn jegens allen. Leer om leer moet niet jullie regel zijn. De regeerders der mensen hebben dan wel zulke wetten, maar zo gaat het niet in het koninkrijk: barmhartigheid dient altijd ten grondslag te liggen aan jullie oordeel en liefde aan jullie optreden. En indien dit lastige uitspraken zijn, kunnen jullie nu nog teruggaan. Als jullie de eisen van het apostelschap te zwaar vindt, mogen jullie terugkeren naar het minder strenge pad van het discipelschap.’

140:6.10 (1577.4) Toen de apostelen deze alarmerende woorden hoorden, trokken zij zich een poosje onder elkaar terug, maar zij kwamen al snel terug en Petrus zei: ‘Meester, wij willen graag met u verder gaan; niemand van ons wil terug. Wij zijn geheel bereid de extra prijs te betalen; wij zullen de drinkbeker drinken. Wij willen graag apostelen zijn, niet alleen discipelen.’

140:6.11 (1577.5) Toen Jezus dit hoorde zei hij: ‘Wees dan bereid om jullie verantwoordelijkheden op je te nemen en volg mij. Doe je goede werken in het verborgene: wanneer jullie aalmoezen geeft, laat je linkerhand dan niet weten wat je rechterhand doet. En wanneer je bidt, zonder je dan af en gebruik geen ijdele herhalingen en zinnen zonder betekenis. Bedenkt steeds dat de Vader weet wat je nodig hebt, zelfs voordat je het hem vraagt. En maakt er geen gewoonte van te vasten met een droevig gelaat om door de mensen gezien te worden. Verzamel je, als mijn uitverkoren apostelen, speciaal bestemd voor de dienst van het koninkrijk, geen schatten op aarde, maar verzamel je door jullie onzelfzuchtige dienstbaarheid schatten in de hemel, want waar jullie schat is, daar zal ook je hart zijn.

140:6.12 (1577.6) ‘De lamp van het lichaam is het oog; als jullie oog edelmoedig is, zal derhalve je hele lichaam verlicht zijn. Maar indien jullie oog zelfzuchtig is, zal jullie hele lichaam vol duisternis zijn. Indien zelfs het licht dat in jullie is tot duisternis wordt, hoe groot is dan die duisternis!’

140:6.13 (1577.7) Daarop vroeg Tomas aan Jezus of zij ‘moesten doorgaan alles gemeen te hebben.’ Waarop de Meester antwoordde: ‘Ja, broeders, ik zou willen dat we samenleven als één familie, in onderling begrip. Jullie is een groot werk toevertrouwd, en ik vraag jullie om onverdeelde dienstbaarheid. Jullie weet dat terecht gezegd is: “Niemand kan twee heren dienen.” Je kunt niet oprecht God vereren en tegelijkertijd van ganser harte de mammon dienen. Nu jullie zonder voorbehoud dienst hebt genomen bij het werk van het koninkrijk, moeten jullie niet in zorg zijn over jullie leven; nog veel minder over wat je zult eten of wat je zult drinken; en evenmin over je lichaam, welke kleding je zult dragen. Jullie hebt al geleerd dat bereidwillige handen en vurige harten geen honger zullen lijden. En nu jullie je opmaakt om al je energie aan het werk van het koninkrijk te wijden, kunnen jullie ervan verzekerd zijn dat de Vader niet zonder aandacht zal zijn voor jullie behoeften. Zoekt eerst het koninkrijk Gods en wanneer je daar toegang hebt gevonden, zullen jullie alle dingen waaraan je behoefte hebt, toegevoegd worden. Wees daarom niet onnodig bezorgd over de dag van morgen. Iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.’

140:6.14 (1578.1) Toen Jezus zag dat zij de gehele nacht op wilden blijven om vragen te stellen, zei hij tot hen: ‘Broeders, jullie zijn aarden vaten; het is het beste voor jullie dat je gaat slapen om gereed te zijn voor het werk van morgen.’ Maar de slaap was van hen geweken. Petrus vond de vrijmoedigheid zijn Meester te vragen ‘even een kort gesprekje onder vier ogen met hem te mogen hebben. Niet dat ik geheimen voor mijn broeders zou hebben, maar mijn geest is verontrust en indien ik bijgeval een berisping van mijn Meester verdien, zou ik deze beter kunnen verdragen wanneer ik alleen met u ben.’ Jezus zei: ‘Kom met me mee, Petrus’ — en ging hem voor, het huis binnen. Toen Petrus veel opgewekter en zeer bemoedigd van zijn Meester terugkwam, besloot Jakobus ook naar binnen te gaan om met Jezus te praten. En zo ging het de gehele nacht door, de andere apostelen gingen ook één voor één naar binnen om met de Meester te praten. Toen ze allen hun persoonlijke gesprek met de Meester gehad hadden, behalve de tweelingbroers die in slaap waren gevallen, ging Andreas naar binnen en zeitot de Meester: ‘Meester, de tweelingbroers zijn in de tuin bij het vuur in slaap gevallen: zal ik hen wakker maken om te vragen of zij ook met u willen spreken?’ En Jezus zei glimlachend tegen Andreas: ‘Daar doen ze goed aan — val hen niet lastig.’ En nu was de nacht bijna voorbij: het licht van de nieuwe dag begon te dagen.

7. De week na de bevestiging

140:7.1 (1578.2) Na een paar uur slaap, toen de twaalf bij elkaar zaten voor een laat ontbijt met Jezus, zei deze: ‘Nu moeten jullie beginnen met jullie werk, de prediking van de blijde boodschap en het onderricht van de gelovigen. Maak je klaar om naar Jeruzalem te gaan.’ Toen Jezus gesproken had, raapte Tomas zijn moed bijeen en zei: ‘Ik weet, Meester, dat we nu gereed zouden moeten zijn om met ons werk te beginnen, maar ik ben bang dat wij nog niet in staat zijn om deze grote onderneming te volbrengen. Vindt u het goed dat we nog enkele dagen hier in de buurt blijven voordat we aan het werk van het koninkrijk beginnen?’ Toen Jezus zag dat al zijn apostelen door deze zelfde vrees waren bevangen, zei hij: ‘Wat jullie gevraagd hebt zal gebeuren; we zullen hier tot na de Sabbatdag blijven.’

140:7.2 (1578.3) Al vele weken lang waren er telkens kleine groepjes ernstige waarheidzoekers, evenals nieuwsgierige toeschouwers, naar Betsaïda gekomen om Jezus te zien. Geruchten over hem hadden zich reeds door het land verspreid; er waren zelfs groepen om inlichtingen komen vragen uit vergelegen steden als Tyrus, Sidon, Damascus, Caesarea en Jeruzalem. Tot dusver waren deze mensen door Jezus ontvangen en had hij hen onderricht over het koninkrijk, maar de Meester droeg dit werk nu over aan de twaalf. Andreas koos nu telkens een van de apostelen uit en wees deze toe aan een groep bezoekers, en soms waren ze alle twaalf zo bezig.

140:7.3 (1578.4) Twee dagen lang werkten ze op deze manier, overdag onderrichtend en privébesprekingen houdend tot laat in de avond. Op de derde dag bracht Jezus een bezoek aan Zebedeüs en Salome, terwijl hij zijn apostelen erop uitzond om ‘te gaan vissen, of een andere zorgeloze afwisseling te bedenken, of misschien een bezoek aan jullie gezin of familie te brengen.’ Op donderdag kwamen ze terug om nog drie dagen onderricht te geven.

140:7.4 (1578.5) Tijdens deze week van oefening, herhaalde Jezus voor zijn apostelen de twee grote motieven van zijn missie op aarde na het tijdstip van zijn doop:

140:7.5 (1578.6) 1. de Vader aan de mensen te openbaren;

140:7.6 (1578.7) 2. de mensen ertoe te brengen zoon-bewust te worden — om zich door geloof bewust te worden dat zij de kinderen van de Allerhoogste zijn.

140:7.7 (1579.1) Eén week van deze gevarieerde ervaring deed de twaalf veel goed; sommigen ontwikkelden zelfs een overmaat aan zelfvertrouwen. Tijdens de laatste bespreking, op de avond na de Sabbat, kwamen Petrus en Jakobus bij Jezus en zeiden: ‘Wij zijn gereed — laten wij er nu op uittrekken om het koninkrijk te veroveren.’ Waarop Jezus antwoordde: ‘Moge jullie ijver geëvenaard worden door jullie wijsheid en moge jullie moed jullie onwetendheid goedmaken.’

140:7.8 (1579.2) Ofschoon de apostelen niet veel van zijn leer konden begrijpen, ontging hun niet de betekenis van het leven dat hij op zulk een bekoorlijk schone wijze met hen leidde.

8. Donderdagmiddag op het meer

140:8.1 (1579.3) Jezus wist heel goed dat zijn apostelen zijn leer niet volledig verwerkten. Hij besloot enig speciaal onderricht te geven aan Petrus, Jakobus, en Johannes, in de hoop dat zij in staat zouden zijn de ideeën van hun metgezellen te verhelderen. Hij zag dat hoewel sommige aspecten van de idee van een geestelijk koninkrijk door de twaalf wel werden begrepen, zij hardnekkig doorgingen rechtstreeks verband te leggen tussen deze nieuwe geestelijke leer en hun oude, stevig verankerde, letterlijke opvatting van het koninkrijk des hemels als een wederoprichting van de troon van David en het herstel van Israel als een wereldlijke macht op aarde. Dus ging Jezus die donderdagmiddag in een boot met Petrus, Jakobus en Johannes het meer op om over de aangelegenheden van het koninkrijk te spreken. Dit was een onderricht-bespreking van vier uur waarin tientallen vragen gesteld en beantwoord werden, en wij kunnen er hier op de meest nuttige wijze verslag van geven door de samenvatting van deze gewichtige middag, die Simon Petrus de volgende morgen aan zijn broer Andreas gaf, hier opnieuw te ordenen:

140:8.2 (1579.4) 1. Het doen van de wil van de Vader. Jezus’ onderricht om te vertrouwen op de alzorg van de hemelse Vader was geen blind, passief fatalisme. Hij citeerde deze middag met instemming een oud Hebreeuws gezegde: ‘Hij die niet wil werken zal ook niet eten.’ Hij verwees naar zijn eigen ervaring als voldoende toelichting op zijn onderricht. Zijn voorschriften aangaande het vertrouwen op de Vader dienen niet beoordeeld te worden naar de sociale en economische toestanden van de moderne tijd of van enige andere tijd. Zijn instructie omvat de ideale beginselen van het dichtbij-God-leven in alle eeuwen en op alle werelden.

140:8.3 (1579.5) Jezus maakte aan deze drie het verschil duidelijk tussen de vereisten voor het apostelschap en het discipelschap. En ook toen verbood hij de twaalf niet om voorzichtigheid te betrachten en voorzorgen te nemen. Waar hij tegen predikte was niet voorzorg, maar ongerustheid, het zich zorgen maken. Hij leerde de actieve, alerte onderwerping aan Gods wil. In antwoord op veel van hun vragen met betrekking tot soberheid en spaarzaamheid, vestigde hij eenvoudig hun aandacht op zijn eigen leven als timmerman, botenbouwer en visser, en op zijn zorgvuldige organisatie van de twaalf. Hij trachtte duidelijk te maken dat de wereld niet als een vijand gezien moest worden; dat de levensomstandigheden een goddelijke dispensatie vormen, die met de kinderen van God meewerkt.

140:8.4 (1579.6) Het viel Jezus heel moeilijk hen zover te krijgen dat zij zijn persoonlijke praktijk van geweldloosheid begrepen. Hij weigerde absoluut zichzelf te verdedigen, en het bleek de apostelen dat het hem genoegen zou doen indien zij dezelfde gedragslijn zouden volgen. Hij leerde hun het kwaad niet te weerstaan, onrechtvaardigheid en onrecht niet te bestrijden, maar hij onderrichtte niet een passief gedogen van wandaden. En hij maakte deze middag duidelijk dat hij de maatschappelijke bestraffing van boosdoeners en misdadigers goedkeurde, en dat de burgerlijke regering soms dwang moet gebruiken bij de handhaving van de maatschappelijke orde en in de tenuitvoerlegging van het recht.

140:8.5 (1579.7) Steeds bleef hij zijn discipelen waarschuwen tegen het kwalijke gebruik van vergelding: hij wilde geen rekening houden met wraak, de idee dat men elkaar de dingen betaald moet of mag zetten. Hij betreurde het koesteren van rancunes. Hij verwierp de idee van oog om oog en tand om tand. Hij veroordeelde het hele denkbeeld van persoonlijke, particuliere wraakneming en verwees deze zaken naar de burgerlijke regering enerzijds, en anderzijds naar het oordeel Gods. Hij maakte het de drie duidelijk dat zijn leer van toepassing was op de individuele mens, niet op de staat. Zijn instructies met betrekking tot deze zaken, zoals hij deze tot aan dat moment had gegeven, vatte hij als volgt samen:

140:8.6 (1580.1) Heb je vijanden lief — denk aan de morele eisen van de menselijke broederschap.

140:8.7 (1580.2) De nutteloosheid van het kwaad: geleden onrecht wordt niet goedgemaakt door wraak. Bega niet de fout het kwaad met zijn eigen wapens te bestrijden.

140:8.8 (1580.3) Heb geloof — vertrouwen in de uiteindelijke triomf van de goddelijke rechtvaardigheid en eeuwige goedheid.

140:8.9 (1580.4) 2. De politieke instelling. Hij waarschuwde zijn apostelen tactvol te zijn in hun opmerkingen over de gespannen verhouding die toen tussen het Joodse volk en de Romeinse regering bestond; hij verbood hun op enigerlei wijze verwikkeld te raken in deze moeilijkheden. Hij paste altijd op dat zijn vijanden hem niet konden vangen in hun politieke valstrikken, door hen steeds ten antwoord te geven: ‘Geef aan de keizer wat de keizer toekomt en aan God wat God toekomt.’ Hij weigerde zijn aandacht af te laten leiden van zijn missie om een nieuwe heilsweg te openen; hij stond zichzelf niet toe zich met iets anders bezig te houden. In zijn persoonlijk leven nam hij altijd naar behoren alle burgerlijke wetten en verordeningen in acht; in al zijn openbare onderricht liet hij het burgerlijke, sociale en economische terrein buiten beschouwing. Hij vertelde de drie apostelen dat hij zich alleen maar bekommerde om de principes van ’s mensen innerlijke en persoonlijke geestelijke leven.

140:8.10 (1580.5) Jezus was dus geen politieke hervormer. Hij was niet gekomen om de wereld te reorganiseren: zelfs als hij dat wel gedaan zou hebben, zou dat immers alleen voor die tijd en generatie toepasselijk zijn geweest. Desniettemin toonde hij de mens de beste levenswijze, en geen enkele generatie is vrijgesteld van het werk om te ontdekken hoe het leven van Jezus het beste kan worden toegepast op haar eigen problemen. Bega echter nooit de vergissing dat ge Jezus’ onderricht identificeert met enige politieke of economische theorie, met enig sociaal of industrieel systeem.

140:8.11 (1580.6) 3. De sociale instelling. De Joodse rabbijnen hadden lang gediscussieerd over de vraag: Wie is mijn naaste? Jezus kwam met de idee van actieve en spontane vriendelijkheid, een liefde voor de medemens die zo echt was, dat zij het begrip van de naaste verruimde tot het de gehele wereld omvatte, waardoor alle mensen elkaars naasten werden. Maar ondanks dit alles was Jezus alleen maar geïnteresseerd in de individuele mens, niet in de massa. Jezus was geen socioloog, maar hij verrichtte veel arbeid om alle vormen van zelfzuchtige isolatie te doorbreken. Hij onderrichtte zuivere sympathie, compassie. Michael van Nebadon is een door barmhartigheid beheerste Zoon; compassie is de kern van zijn natuur.

140:8.12 (1580.7) De Meester zei niet dat de mensen hun vrienden nooit ten eten mochten vragen, maar hij zei wel dat zijn volgelingen feestmalen moesten aanrichten voor de armen en de misdeelden. Jezus had een sterk gevoel voor rechtvaardigheid, doch dit werd altijd getemperd met barmhartigheid. Hij leerde zijn apostelen niet dat zij zich moesten laten misbruiken door sociale parasieten en beroepsbedelaars. Hij kwam het dichtst in de buurt van sociologische uitspraken toen hij zei: ‘Oordeelt niet, opdat ge niet geoordeeld wordt.’

140:8.13 (1580.8) Hij maakte hun duidelijk dat ongenuanceerde vriendelijkheid verantwoordelijk kan worden gesteld voor vele sociale misstanden. De volgende dag gaf Jezus duidelijke instructies aan Judas dat er geen geld van de apostelen uitgegeven mocht worden aan aalmoezen, tenzij op zijn verzoek of op het gezamenlijke verzoek van twee apostelen. In al zulke zaken placht Jezus te zeggen: ‘Wees wijs als de slangen en onschuldig als de duiven.’ Het scheen in alle sociale omstandigheden zijn bedoeling te zijn geduld, verdraagzaamheid en vergevensgezindheid te onderrichten.

140:8.14 (1581.1) In de levensfilosofie van Jezus had het gezin de centrale plaats — zowel hier als hiernamaals. Hij grondde zijn onderricht over God op de familie, ook al trachtte hij de neiging van de Joden om hun voorouders overmatig te vereren, te corrigeren. Hij verhief het gezinsleven tot de hoogste menselijke plicht, doch maakte duidelijk dat familiebetrekkingen niet in de weg mogen staan van religieuze verplichtingen. Hij vestigde de aandacht op het feit dat het gezin een tijdelijke instelling is; dat zij de dood niet overleeft. Jezus aarzelde niet zijn familie op te geven toen deze tegen de wil van de Vader inging. Hij onderrichtte de nieuwe, grotere broederschap der mensen — de zonen van God. In de tijd van Jezus bestonden er losse echtscheidingspraktijken in Palestina en in het gehele Romeinse Rijk. Hij weigerde herhaaldelijk voorschriften te geven inzake huwelijk en echtscheiding, maar veel van de eerste volgelingen van Jezus hadden uitgesproken meningen over echtscheiding en aarzelden niet deze aan hem toe te schrijven. Alle schrijvers van het Nieuwe Testament hingen deze striktere, hogere ideeën inzake echtscheiding aan, met uitzondering van Johannes Marcus.

140:8.15 (1581.2) 4. De economische instelling. Jezus werkte, leefde, en handelde in de wereld zoals hij haar had aangetroffen. Hij was geen economisch hervormer, ofschoon hij dikwijls de aandacht vestigde op de onrechtvaardigheid van de ongelijke verdeling van rijkdom. Maar hij deed geen enkele suggestie ter remedie. Hij maakte het de drie duidelijk dat, hoewel zijn apostelen er geen bezittingen op na moesten houden, hij niet predikte tegen rijkdom en bezit als zodanig, maar alleen tegen de ongelijke en onbillijke verdeling ervan. Hij erkende de noodzaak van sociale gerechtigheid en industriële billijkheid, maar hij gaf geen voorschriften om deze te bereiken.

140:8.16 (1581.3) Hij leerde zijn volgelingen nimmer dat zij aards bezit moesten vermijden, behalve zijn twaalf apostelen. Lucas, de arts, was een warm voorstander van sociale gelijkheid, en hij gaf zich veel moeite om de uitspraken van Jezus te interpreteren in overeenstemming met zijn eigen persoonlijke overtuigingen. Jezus gaf zijn volgelingen nimmer persoonlijk aanwijzingen om een communale levenswijze aan te nemen; hij deed geen enkele uitspraak met betrekking tot deze zaken.

140:8.17 (1581.4) Jezus waarschuwde zijn toehoorders veelvuldig tegen inhaligheid, waarbij hij de uitspraak deed dat ‘het geluk van een mens niet bestaat in de overvloed van zijn materiële bezittingen.’ Hij herhaalde voortdurend: ‘Wat baat het een mens indien hij de gehele wereld wint en zijn eigen ziel verliest?’ Hij deed geen rechtstreekse aanval op het hebben van bezittingen, maar hij legde er wel de nadruk op dat het in alle eeuwigheid van wezenlijk belang is om geestelijke waarden op de eerste plaats te laten komen. In zijn latere onderricht trachtte hij vele verkeerde levensopvattingen op Urantia te corrigeren door de vele gelijkenissen die hij in de loop van zijn openbaar dienstbetoon vertelde. Jezus had nooit de bedoeling economische theorieën te formuleren; hij wist heel goed dat ieder tijdperk zijn eigen remedies moet ontwikkelen voor de bestaande moeilijkheden. En indien Jezus vandaag op aarde zou zijn en zijn leven in het vlees zou leiden, zou hij voor de meeste goede mannen en vrouwen een teleurstelling zijn, om de eenvoudige reden dat hij geen partij zou kiezen in de huidige politieke, sociale en economische geschillen. Hij zou zich op grootse wijze afzijdig houden en u leren hoe gij uw innerlijke geestelijke leven kunt vervolmaken, waardoor ge in vele opzichten bekwamer zoudt worden om de oplossing van uw zuiver menselijke problemen aan te pakken.

140:8.18 (1581.5) Jezus zou alle mensen Godgelijkend willen maken en hun dan met medegevoel steunen, terwijl deze zonen van God hun eigen politieke, sociale en economische problemen oplossen. Het was niet de rijkdom die hij afkeurde, maar wat de rijkdom de meesten van degenen die deze najagen aandoet. Op deze donderdagmiddag zei Jezus voor de eerste keer tegen zijn metgezellen dat ‘het zaliger is te geven dan te ontvangen’.

140:8.19 (1581.6) 5. Persoonlijke religie. Evenals zijn apostelen, moet ook gij het onderricht van Jezus beter begrijpen door zijn leven. Hij leidde een vervolmaakt leven op Urantia, en zijn unieke onderricht kan alleen worden begrepen wanneer het gezien wordt tegen de onmiddellijke achtergrond daarvan. Het is zijn leven, en niet de lessen die hij de twaalf gaf, of zijn toespraken tot de scharen, dat het meeste zal bijdragen tot het openbaren van het goddelijke karakter en de liefdevolle persoonlijkheid van de Vader.

140:8.20 (1582.1) Jezus viel de leringen van de Hebreeuwse profeten of de Griekse ethici niet aan. De Meester erkende de vele goede dingen waar deze grote leraren voor stonden, maar hij was naar de aarde afgedaald om iets te onderrichten als aanvulling, ‘de vrijwillige onderwerping van’s mensen wil aan Gods wil.’ Jezus wilde niet eenvoudigweg een religieuze mens tevoorschijn roepen, een sterveling die geheel in beslag wordt genomen door religieuze gevoelens en alleen wordt aangedreven door geestelijke impulsen. Indien ge maar één blik op hem had kunnen werpen, zoudt ge geweten hebben dat Jezus een echte man was, met een grote ervaring in de zaken dezer wereld. Het onderricht van Jezus is in dit opzicht flagrant verdraaid en zeer verkeerd weergegeven in alle eeuwen van het Christelijke tijdvak; bovendien hebt ge er ook verkeerde ideeën op na gehouden over de zachtmoedigheid en nederigheid van de Meester. Het levensdoel dat hem voor ogen stond schijnt een luisterrijk zelfrespect geweest te zijn. Hij raadde de mens alleen aan zich te verootmoedigen opdat hij waarlijk verhoogd zou kunnen worden: waar hij werkelijk naar streefde was ware nederigheid tegenover God. Hij hechtte grote waarde aan oprechtheid — een zuiver hart. In zijn waardebepaling van het karakter was loyaliteit een kardinale deugd, terwijl moed het hart van zijn onderricht vormde. ‘Vrees niet’ was zijn wachtwoord, en geduldig uithoudingsvermogen was zijn ideale sterkte van karakter. Het onderricht van Jezus vormt een religie van dapperheid, moed en heldendom. En dit is nu juist waarom hij als zijn persoonlijke vertegenwoordigers twaalf gewone mannen uitkoos, het merendeel stoere, viriele en mannelijke vissers.

140:8.21 (1582.2) Jezus liet zich niet vaak uit over de sociale ondeugden van zijn tijd; zelden maakte hij toespelingen op morele delicten. Hij was een positieve leraar van ware deugd. Hij vermeed weloverwogen de negatieve methode van onderricht: hij weigerde ruchtbaarheid te geven aan het kwaad. Hij was zelfs geen hervormer op moreel gebied. Hij wist zeer wel, en leerde dit ook zijn apostelen, dat de zinnelijke driften van de mensheid niet onderdrukt worden door religieuze berispingen of door wettelijke verboden. De weinige malen dat hij openlijk iets veroordeelde, ging het grotendeels om trots, wreedheid, onderdrukking en hypocrisie.

140:8.22 (1582.3) Jezus hekelde zelfs de Farizeeën niet hevig, wat Johannes wel deed. Hij wist dat vele schriftgeleerden en Farizeeën een eerlijke inborst hadden: hij begreep hun knechtende onderworpenheid aan religieuze tradities. Jezus legde grote nadruk op het ‘eerst goed maken van de boom.’ Hij hield de drie voor dat hij aan het gehele leven waarde toekende, niet slechts aan enkele bepaalde speciale deugden.

140:8.23 (1582.4) Wat Johannes in het bijzonder leerde uit het onderricht van deze dag, was dat de kern van de religie van Jezus bestond uit het verwerven van een barmhartig karakter en een persoonlijkheid die gemotiveerd is om de de wil van de Vader in de hemel te doen.

140:8.24 (1582.5) Petrus vatte het idee dat het evangelie dat zij zouden gaan verkondigen, werkelijk een nieuw begin voor de gehele mensheid inhield. Hij bracht deze indruk later aan Paulus over, die daaruit zijn leerstuk van Christus als ‘de tweede Adam’ formuleerde.

140:8.25 (1582.6) Jakobus begreep de aangrijpende waarheid dat Jezus wilde dat zijn kinderen op aarde zouden leven alsof zij reeds burgers waren van het voltooide hemelse koninkrijk.

140:8.26 (1582.7) Jezus wist dat de mensen verschillend waren, en leerde dit ook aan zijn apostelen. Hij vermaande hen voortdurend dat zij niet moesten trachten de discipelen en gelovigen naar een of ander vast patroon te modelleren. Hij wilde het iedere ziel mogelijk maken zich op haar eigen wijze te ontwikkelen, als een zich vervolmakende, afzonderlijke, individuele mens voor God. In antwoord op een van de vele vragen van Petrus, zei de Meester: ‘Ik wil de mensen bevrijden, zodat zij als kleine kinderen helemaal opnieuw kunnen beginnen met het nieuwe, betere leven.’ Jezus hield altijd vol dat ware goedheid onbewust moet zijn, dat bij het betonen van liefdadigheid de linkerhand niet mag weten wat de rechterhand doet.

140:8.27 (1583.1) De drie apostelen waren deze middag geschokt toen zij zich realiseerden dat de religie van hun Meester geen bepalingen inhield ten aanzien van geestelijk zelfonderzoek. Alle religies vóór en na de tijd van Jezus, zelfs het Christendom, kennen zorgvuldige bepalingen ten aanzien van gewetensvol zelfonderzoek. Dit is echter niet het geval met de religie van Jezus van Nazaret. De levensfilosofie van Jezus kent geen religieuze introspectie. De timmermanszoon heeft nooit onderricht dat het karakter opgebouwd moest worden; hij leerde karakter- groei, verklarende dat het koninkrijk des hemels als een mosterdzaad is. Maar Jezus heeft niets gezegd dat zelfonderzoek ter voorkoming van verwaand egocentrisme verbiedt.

140:8.28 (1583.2) Het recht om het koninkrijk binnen te gaan is afhankelijk van geloof, persoonlijk geloof. De prijs die men betaalt om op de progressieve opwaartse weg van het koninkrijk te blijven, is de parel van grote waarde, en voor het bezit daarvan verkoopt een mens alles wat hij heeft.

140:8.29 (1583.3) De leer van Jezus is een religie voor iedereen, niet alleen voor zwakkelingen en slaven. Zijn religie nam (in zijn dagen) nooit vaste vorm aan als geloofsbelijdenissen en theologische wetten; hij liet nog geen regel schrift na. Zijn leven en leer werden aan het universum geschonken als een inspirerende, idealistische erfenis, geschikt om geestelijke leiding en morele instructie te geven in alle tijden en op alle werelden. En zelfs vandaag staat de leer van Jezus los van alle andere religies, als zodanig, ook al is zij de levende hoop voor elk van deze.

140:8.30 (1583.4) Jezus leerde zijn apostelen niet dat religie het enige is dat de mens op aarde moet najagen: dit was de Joodse idee van het dienen van God. Doch hij hield wel vol dat religie de zaak was waaraan de twaalf zich uitsluitend moesten wijden. Jezus onderrichtte niets dat zijn gelovigen ervan zou weerhouden om zich met echte cultuur bezig te houden: hij liet zich alleen geringschattend uit over de religieuze scholen in Jeruzalem, die vastgeklonken zaten aan de traditie. Hij was ruimdenkend, grootmoedig, ontwikkeld en verdraagzaam. Voor gedwongen vroomheid was geen ruimte in zijn filosofie van het rechtschapen leven.

140:8.31 (1583.5) De Meester deed geen oplossingen aan de hand voor de niet-religieuze problemen van zijn eigen tijd, noch voor die van volgende tijden. Jezus wenste geestelijk inzicht in eeuwige werkelijkheden te ontwikkelen en het initiatief tot oorspronkelijkheid van leven te stimuleren: hij bemoeide zich uitsluitend met de fundamentele, blijvende, geestelijke behoeften van de mensheid. Hij openbaarde een goedheid die Gode gelijk was. Hij verhief de liefde — waarheid, schoonheid, en goedheid — als het goddelijke ideaal en de eeuwige werkelijkheid.

140:8.32 (1583.6) De Meester is gekomen om in de mens een nieuwe geest te scheppen, een nieuwe wil — om hem een nieuwe capaciteit te schenken tot het kennen van waarheid, het ervaren van compassie en het verkiezen van goedheid — de wil om in harmonie met de wil van God te zijn, gekoppeld aan het eeuwige verlangen om volmaakt te worden zoals de Vader in de hemel volmaakt is.

9. De dag der inzegening

140:9.1 (1583.7) De volgende Sabbatdag wijdde Jezus aan zijn apostelen; ze trokken terug naar de hoogten waar hij hen had bevestigd, en na een lange en in zijn schoonheid ontroerende persoonlijke boodschap van bemoediging, verrichtte hij daar de plechtige handeling van de inzegening van de twaalf. Deze Sabbatmiddag verzamelde Jezus de apostelen om zich heen op de helling van een heuvel en gaf hen in handen van zijn hemelse Vader, ter voorbereiding op de dag dat hij gedwongen zou zijn hen alleen achter te laten in de wereld. Hij onderrichtte niets nieuws bij deze gelegenheid, ze waren slechts bij elkaar en spraken met elkaar.

140:9.2 (1584.1) Jezus besprak opnieuw verschillende hoofdpunten uit de bevestigingstoespraak die hij op deze zelfde plek had gehouden, waarna hij hen één voor één bij zich riep en hen machtigde om uit te gaan in de wereld als zijn vertegenwoordigers. De inzegeningsopdracht van de Meester was: ‘Ga uit door de ganse wereld en predik de blijde boodschap van het koninkrijk. Stel hen die geestelijk gevangen zijn in vrijheid, bemoedig de verdrukten, en help hen die lijden. Vrijelijk hebben jullie ontvangen, geef ook vrijelijk.’

140:9.3 (1584.2) Jezus ried hun aan geen geld of extra kleding mee te nemen, met de woorden: ‘De arbeider is zijn loon waard.’ En ten slotte zei hij: ‘Zie, ik zend jullie uit als schapen te midden der wolven; weest daarom zo wijs als slangen en zo onschuldig als duiven. Maar neem je in acht, want jullie vijanden zullen jullie voor hun raadsvergaderingen brengen, en in hun synagogen zullen zij jullie kastijden. Jullie zult voor landvoogden en heersers geleid worden omdat jullie dit evangelie gelooft, en jullie getuigenis zal voor hen van mij getuigen. En wanneer zij jullie voor het gerecht voeren, wees dan niet bezorgd over wat jullie moet zeggen, want de geest van mijn Vader woont in jullie en zal op zo’n moment door jullie spreken. Sommigen van jullie zullen ter dood gebracht worden, en voordat jullie het koninkrijk gevestigd zult hebben op aarde, zullen jullie door vele volken gehaat worden vanwege dit evangelie; maar vrees niet, ik zal met jullie zijn en mijn geest zal voor jullie uit gaan in de ganse wereld. En de tegenwoordigheid van mijn Vader zal bij jullie blijven terwijl jullie eerst naar de Joden gaat en dan naar de niet-Joden.’

140:9.4 (1584.3) En toen ze de berg afgedaald waren, gingen ze terug naar het huis van Zebedeüs, hun thuis.

10. De avond na de inzegening

140:10.1 (1584.4) Die avond gaf Jezus binnenshuis onderricht, want het was gaan regenen; hij sprak lang en trachtte de twaalf duidelijk te maken wat ze moesten zijn, niet wat ze moesten doen. Zij kenden slechts een godsdienst die het doen van bepaalde dingen oplegde als het middel om rechtvaardigheid, heil, te bereiken. Maar Jezus zei telkens opnieuw: ‘In het koninkrijk moet ge rechtvaardig zijn om het werk te kunnen verrichten.’ Vele malen herhaalde hij: ‘Weest jullie daarom volmaakt zoals jullie Vader in de hemel volmaakt is.’ Al die tijd was de Meester bezig zijn verbijsterde apostelen uit te leggen dat de verlossing die hij aan de wereld kwam brengen, alleen verkregen kon worden door te geloven, door eenvoudig en oprecht geloofsvertrouwen. Jezus zei: ‘Johannes predikte een doop van berouw, spijt over de oude manier van leven. Jullie moeten de doop van gemeenschap met God verkondigen. Predikt berouw tot hen die dit onderricht nodig hebben, maar voor hen die reeds oprecht trachten het koninkrijk binnen te gaan, moeten jullie de deuren wijd open zetten en hen uitnodigen toe te treden tot de vreugdevolle gemeenschap van de zonen Gods.’ Het was echter een moeilijke taak om deze Galilese vissers te overtuigen dat in het koninkrijk het rechtvaardig zijn, door geloof, vooraf moest gaan aan het rechtvaardig handelen in het dagelijks leven van de stervelingen op aarde.

140:10.2 (1584.5) Het was eveneens een grote handicap in dit werk van het onderrichten van de twaalf, dat zij de neiging hadden om zeer idealistische, geestelijke beginselen van religieuze waarheid aan te vatten en die dan om te vormen tot concrete regels voor het persoonlijke gedrag. Jezus hield hun de schone geest voor van de instelling van de ziel, maar zij bleven dit onderricht steeds vertalen in regels voor persoonlijk gedrag. Vele malen, als ze er wèl voor zorgden zich te herinneren wat de Meester zei, was het bijna zeker dat ze vergaten wat hij niet had gezegd. Doch langzamerhand namen ze zijn onderricht in zich op, omdat Jezus alles was wat hij leerde. Wat ze zich niet eigen konden maken van zijn onderricht in woorden, verwierven ze langzamerhand door met hem samen te leven.

140:10.3 (1585.1) Het drong niet tot de apostelen door dat hun Meester bezig was met een leven van geestelijke inspiratie voor iedere persoon in iedere eeuw op iedere wereld in een wijdverbreid universum. Ondanks hetgeen Jezus hun van tijd tot tijd vertelde, konden de apostelen niet de gedachte vatten dat hij een werk verrichtte op deze wereld, maar voor alle andere werelden in zijn onmetelijke schepping. Jezus leefde zijn aardse leven op Urantia niet om een persoonlijk voorbeeld te geven van het sterfelijke leven voor de mannen en vrouwen van deze wereld, maar veeleer om een hoog geestelijk en inspirerend ideaal te scheppen voor alle sterfelijke wezens op alle werelden.

140:10.4 (1585.2) Deze zelfde avond vroeg Tomas aan Jezus: ‘Meester, u zegt dat wij als kleine kinderen moeten worden, voordat wij het koninkrijk van de Vader kunnen binnengaan, en toch hebt u ons gewaarschuwd ons niet te laten misleiden door valse profeten, en ons niet te bezondigen aan het werpen van onze parels voor de zwijnen. Eerlijk gezegd is dit een raadsel voor mij. Ik kan uw onderricht niet begrijpen.’ Jezus antwoordde Tomas: ‘Hoe lang zal ik nog geduld met jullie hebben! Steeds willen jullie alles wat ik leer maar letterlijk opvatten. Toen ik van jullie vroeg om zoals kleine kinderen te worden, als toegangsprijs voor het koninkrijk, bedoelde ik niet dat jullie gemakkelijk te misleiden moesten zijn, of alleen maar graag behoefden te willen geloven, of dat jullie snel je vertrouwen moest schenken aan vreemdelingen die een prettige indruk maken. Wat ik in feite wenste dat jullie zoudt leren van het beeld dat ik ter verheldering gebruikte, was de kind-vader verhouding. Jij bent het kind en het is het koninkrijk van jouw Vader dat je probeert binnen te gaan. Tussen ieder normaal kind en zijn vader bestaat die natuurlijke liefde die een verhouding van begrip en liefde verzekert, en die voor altijd alle neiging uitsluit om de liefde en de barmhartigheid van de Vader te bedingen. En het evangelie dat jullie nu gaan verkondigen heeft te maken met een verlossing die voortspruit uit de geloofsrealisatie van juist deze eeuwige kind-vader verhouding.’

140:10.5 (1585.3) Het kenmerkende van Jezus’ leer was dat de ethiek van zijn filosofie zijn oorsprong vond in de persoonlijke verhouding van de individuele mens tot God — deze zelfde kind-vader-verhouding. Jezus legde het accent op de individuele mens, niet op het ras of de natie. Tijdens de avondmaaltijd vond het gesprek van Jezus met Matteüs plaats, waarin hij uitlegde dat de moraliteit van iedere handeling bepaald wordt door het motief van de individuele mens. De ethiek van Jezus was altijd positief. De gulden regel zoals deze opnieuw werd geformuleerd door Jezus, vereist actief sociaal contact; aan de vroegere, negatieve regel kon men in afzondering voldoen. Jezus ontdeed de ethiek van alle regels en ceremoniën en verhief haar tot majesteitelijke hoogten van geestelijk denken en waarlijk rechtvaardig leven.

140:10.6 (1585.4) Deze nieuwe religie van Jezus had ook zijn praktische implicaties, maar alle praktische waarde van politieke, sociale, of economische aard die in zijn onderricht kan worden gevonden, is de natuurlijke uitwerking van de innerlijke ervaring der ziel naargelang deze de vruchten van de geest voortbrengt in het spontane dagelijkse dienstbetoon van echte persoonlijke religieuze ervaring.

140:10.7 (1585.5) Toen het gesprek tussen Jezus en Matteüs beëindigd was, vroeg Simon Zelotes: ‘Maar Meester, zijn alle mensen zonen van God?’ En Jezus antwoordde: ‘Ja Simon, alle mensen zijn zonen van God, en dat is het goede nieuws dat jullie gaan verkondigen.’ Maar de apostelen konden zulk een onderricht niet vatten: het was een nieuwe, vreemde en verbazingwekkende uitspraak. Het was dan ook vanwege zijn verlangen om zijn volgelingen van deze waarheid te doordringen, dat Jezus hen onderrichtte om alle mensen als hun broeders te behandelen.

140:10.8 (1585.6) In antwoord op een door Andreas gestelde vraag, maakte de Meester duidelijk dat de ethiek van zijn leer onscheidbaar was van de religie van zijn leven. Hij onderrichtte ethiek, niet vanuit de natuur van de mens, maar vanuit de verhouding van de mens tot God.

140:10.9 (1585.7) Johannes vroeg Jezus: ‘Meester, wat is het koninkrijk des hemels?’ En Jezus antwoordde: ‘Het koninkrijk des hemels bestaat in drie essentiële dingen: ten eerste, erkenning van het feit van de soevereiniteit van God; ten tweede, geloof in de waarheid van het zoonschap bij God; en ten derde, geloofsvertrouwen in de doeltreffendheid van het allerhoogste menselijke verlangen om de wil van God te doen — om zoals God te zijn. En dit is het goede nieuws van het evangelie: dat iedere sterveling door geloofsvertrouwen zich al deze wezenlijke dingen van het heil eigen kan maken.’

140:10.10 (1586.1) Nu was de week van wachten voorbij, en ze maakten zich gereed om de volgende ochtend naar Jeruzalem te vertrekken.

Información de fondo

AfdrukkenAfdrukken

Urantia Foundation, 533 W. Diversey Parkway, Chicago, IL 60614, USA
Telefoon: +1-773-525-3319
© Urantia Foundation. Alle rechten voorbehouden